De weg van het licht(1922)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] De Gedichten van de Voorbijganger [pagina 16] [p. 16] De Feestweek I Het feest drijft weg. De vlaggen wappren. Ik, nu alleen, herdenk mijn jeugd, Toen onder rood-wit-blauwe banen Ik aan mijn vaders hand genoot. Toen waren we allen één. Of kende Mijn hart geen scheiding? Na dat jaar Werden de Vaderlandsche kleuren Symbool van burgertwist. De haat Van landsman tegen landsman gierde In 't laffe en triomfeerend lied. Aanstonds klonk antwoord: de eigen taal wel, Maar andere gezaamheid zong Ter tarting van gewijde grenzen Het bovenvolkelijk refrein. Het bovenvolklijk zingen vulde Mijn hart almeer. Ik weet niet meer, Nu 't joelen van de volkszang schatert, Of nog mijn hart zijn zin verstaat. II De winterschoonheid: rijp en sneeuw, Lokt mij te loopen langs de landen. Maar door mijn oogen die zoo graag Die flonkring zagen, tuurt een vreemde. Het schoongeordende gebouw, Hoe ook bouwvallig, waar we in woonden, Scheurde in zijn grondslag. Eer de vloer Opnieuw gelegd wordt, eer de wanden Weer rijzen, dak de pijlers kroont, Zijn gij en ik in 't moer verlaatnen, Struiklaars in puin, een horde, blind Van waanzin, blootgesteld aan vlagen Van 't noodweer, en wij weten 't niet. Wij zoeken in ons hoofd de lijnen [pagina 17] [p. 17] Van 't bouwplan, maar wij vinden 't niet. Deze bouwt zus, die zoo. De gronden Zwichten. Waan strijdt met waan. Het volk Roept om een bouwheer. ‘o Mijn Meester!’ III o Bochtige stroom! - Ik stuur mijn boot Langs riet en plaat, door geul en kloof, De rimpelreef die rotsen meldt Lees ik van ver en mijd hun muur. Ik ken mijn stroom en weet elk sein Dat iedre kronkel, iedre pier, Elk naderende houtvlot geeft: Ooren noch oogen sluimren ooit. Ik ken mijn stroom. Ook als de nacht Hem in onpeilbre nevels hult, Elk ding een dreiging wordt, elk waas Bedriegt door niet bestaand gevaar, Ook dan ken ik mijn stroom, dan meest, Die in mijn geest geteekend ligt, En siddringloos, met vaste hand, Stuur ik op 't innerlijke beeld. Met zekerheid gelooft mijn ziel Dat aan het eind haar morgen daagt. Vorige Volgende