| |
Eerste hoofdstuk.
I.
De menschen der vorige eeuw hebben veel gezien in hun leven. Zij zagen de dingen rondom zich met klare, kalme oogen, en langzaam-kloppende harten. Hun zielen, die leeg waren van hartstocht, werden vol met de wereld der aanschouwing. Zij kenden niet anders als die wereld. Zij zagen haar altijd vóór zich, met haar grappigen, verstandigen onzin van lijnen, kleuren en geluiden, geluiden, kleuren en lijnen, waarvoor niemand iets voelen kon dan het vermaak dat ze er waren, maar waar ieder tot tijdverdrijf naar keek. Zij peinsden er over en peinsden: dat deze lijn zoo was en deze kleur die was en dit geluid dat. Zij verhaalden en bepraatten en bebabbelden de groote magazijnen van waarneming, die ze in hun zielen hadden saamvergaderd, maar vergaderd uit geen andere liefde dan die tot tijdverdrijf en vermaak.
Als kalme, waarnemende organismen liepen die menschen het leven door. De hebbelijkheid der waarneming groeide in hun lichamen. De stijl der waarneming veralomtegenwoordigde zich in hun
| |
| |
werken. Als kooplieden, die hun boeken beschrijven met cijfers, hun notaas met de termen der usance, zoo schreven zij al wat zij zagen in de teekens hunner aangeleerde taal. Zij bouwden hun boeken als wiskunstenaars, zij bewerkten ze als bouwlieden met passer en maatstok. Indien hen een stemming beving bij hunnen arbeid dan was ze de vreugde der geestdriftige geleerden, die toch niet dulden, dat het licht hunner oogen de dingen hunner waarneming kleurt.
Boven op de vlakten van dien tijd etaleerde een geweldige als Goethe het zuivere proza der verstandige observatie, onuitputtelijk als een verzamelaar van penningen, nauwkeurig als een man, die anatomische praeparaten maakt.
Door de nieuwe gedachten heen, bewoog zich die macht van waarneming, en bouwde zich een openbaring in de Comédie Humaine van Balzac. In Stendhal en Balzac verscheen ze, en schreed met eenvoudige bewegingen over de drukke, bewegelijke marktplaats der bonte Romantiek.
Toen begon ze te veranderen. Het geluid en de rhythmen der rhetorische poëten bewogen haar gehoor met impressies van klank. Zij had niet geleefd van impressies in al die jaren. Haar schrijvers hadden woorden gehoord en geweten wat zij beduidden: zij hoorden ze thans en gevoelden hun geluid. En zóó, alsof toen al hun zintuigen samen ontwaakten, gevoelden zij de kleuren en vormen in hun oogen, vóórdat het verstand tot hen zeide: ik zie.
| |
| |
De verstandelijke waarneming was verlevendigd tot gevoelde zintuigelijke aandoening. De beschrijvende taal dier waarneming werd de impressionnistische taal der sensatie.
Dit was als een nieuwe morgen in het leven van een deel der menschheid. Dit was als een aanstormende wraak der uiterlijke wereld op de ergerlijke rust harer waarnemers. Zij hadden de kleuren gezien en gezegd: die zijn zóó; de vormen, en geschreven. die zijn zús; maar de kleuren vlamden óp en lichtten in hunne oogen; de vormen bewogen zich en hieven zich omhoog en smeten zich neer op het lichaam dier éenlingen, die zich met rustigen harteklop gewaagd hadden aan het zien der realiteit.
Flaubert schreef de aandoeningen zijner zinnen naast elkander, nauwlijks verbonden dan door fijne redeneeringen van gevoel, nauwlijks verwant dan door eene gemeenschap van schoonheid; en de fijne cadans zijner klinkende rhythmen is een reeks van kunstig-gebeitelde sensaties van een zeer artistieken Franschman uit de tweede helft dezer eeuw.
Zola, de groote geslagene met klank, lijn en kleur, schreef de dikke boeken zijner sensaties en begreep niet wat die werkelijkheid, wier verschijnselen hij konstateeren wou, hem had gedaan.
En de beide broeders de Goncourt gaven hun heele bevende lichaam over om het leven te voelen
| |
| |
en zij zaten er bij neder, als meedoogenlooze artiesten, bespiedende en grijpende in geluid de teere rillingen der hersenen, de rasvliedende sidderingen van hun arme, zenuw-zieke organismen.
Zola en de broeders de Goncourt begonnen wéder twee stadia dier kunst.
De waarneming was langzamerhand opgestaan als sensatie, hier een weinig en daar een weinig. Die sensaties vulden hun rangen aan en trokken hun massaas samen als breede slagorden. De geheele wereld der uiterlijke verschijnselen stond op in een langzame metamorphose.
En Flaubert had zijne gewaarwordingen geschreven; en zij waren hem eene gevoelde werkelijkheid geweest. Hij had ze geschreven, de eene na de andere, met stille bewegingen en zónder hartstocht.
Zola wilde óok de gevoelde werklijkheid schrijven, de door hém gevoelde. Hij wilde ook zijn gewaarwordingen naast elkaar stellen, onpersoonlijk, als gerangschikte dokumenten.
Het eerste deed hij; maar het tweede kon hij niet meer. Want als hij de dingen, die hij gezien had, opriep in zijnen geest en zich de aandoeningen zijner zinnen bewust maakte om ze te schrijven, dan joelden en joegen ze omhoog in zijn ziel, de opgewonden kleuren, de geestdriftige geluiden, de verwilderde, verzinnelijkte feiten en ze vielen voor hem neer op 't papier als levende, juichende woor- | |
| |
den, verwantschapt en bezield door de passie van den artiest. Ze dompelden onder en vervaagden in dien zwaren, overheerschenden hartstocht: de zieleglansen van den waarnemer lichtten over de onpersoonlijke hartstocht-looze natuur.
De broeders de Goncourt staan vóoraan een ander stadium. Hunne voorgangers hadden bedoeld: het zeggen der werkelijkheid door het zeggen hunner sensaties; zij voelden die sensaties te veel om te denken aan de werkelijkheid.
Zij waren de eerste der artisten, die noodzakelijk ná Zola moesten komen, die telkens als de kleuren zich verdiepten in hunne oogen, telkens als het lijnenspel der vormen zich verfijnde onder hunne aanraking, de wereld zouden zien veranderen met de wisseling hunner sensaties en zich af zouden vragen: wat dat is, een werkelijkheid die veranderen kan?
Zij waren de eerste der kunstenaars, die leerden door de waarneming, wat de idealistische philosophen in zichzelf hadden gevonden, wat Shelley in zijn kunst had beleden: wat de werkelijkheid is, weten wij niet; maar wat wij gevoelen, dat weten wij.
De persoonlijke hartstocht van Zola, het stellen van de sensatie in de plaats der werkelijkheid van de broeders de Goncourt, zullen twee groote elementen van de eerstvolgende kunst der waarneming zijn.
| |
| |
| |
II.
Het is eene opmerkelijke overeenkomst, dat de beste der stemmings-poëten van de nieuwe poriode - Percy Bysshe Shelley, bedoel ik - een leerling van Kant en Berkeley geweest is, en de kunstenaars der waarneming thans, als Sensitivisten, schijnen te komen tot het geloof ann de leer dierzelfde philosophen.
Het is of de Tijdgeest die éene zijner gedachten: dat wij weten wat wij zien en weten wat wij gevoelen, maar niet kunnen weten wat is - tot goloofsformulier voor zijn beiderlei kunstenaars had bestemd. Shelley geloofde haar en soms is het mij voorgekomen, dat, gesteld dat de moderne stemmingskunst haren onovertrefbaren voortbracht, deze een ruimere en rijkere Shelley zou moeten zijn. Maar de naturalisten geloofden haar niet. Zij zagen de dingen rondom zich en zeiden dat die waren. Zij begrepen niet, dat ál hun zien hen slechts opvoedde tot het geloochende geloof. De Tijdgeest voedde hen op. Hen, hun geheele organisme, de fijnste zenuwen hunner zintuigen, zóo dat zij geheel anders werden dan alle andere menschen. En toen het zijn tijd was omnevelde hij hun oogen tot de kleuren er in droomden en de vormen er in beefden, en hij zeide hun, dat hij, hij hen enkel wat langzamer en anders dan anderen bereid had tot
| |
| |
het geloof in de Idee, die ze ontkenden, dat het zijn, zijn enkele wil en bedoeling geweest was, dat ze zoudeu worden gesleept en gesleurd door droomen van kleur en verrukkingen van klank, om dán na te stamelen, met bevende lippen en schreiende oogen, wat de apostelen der gedachte glimlachende vóor hen gezegd hadden: Wat wij zien weten wij, wat wij voelen weten wij, maar wat is weten wij niet.
***
Ik sprak van de toekomst-artisten der waarneming. Neen, die zullen niet alleen meer trachten te beelden een verstandelijke realiteit, daar zullen er ook zijn, die boetseeren in taal de beelden hunner sensaties.
Zooals de stemmingsdichter zegt, als hij aan zijn groote kunst gaat, aan zijn schrijdende epos, aan zijn levende drama: Zie, ik dichter, ik heb déze passiën, dat weet ik en ik weet dat ik ze zeggen kan: nu zal ik er van geven, zoo en zoo, aan deze en die mannen en vrouwen en kinderen, opdat die voor mij doen, met vertoon van mijn hartstocht, in een boek, of, nog beter, op de planken van een tooneel, wat ik zelf in dit korte, enkelvoudige leven nooit allemaal zal kúnnen doen, al ween ik van begeerte om het gedaan te zien, ómdat het zoo mooi is; - zooals de stemmingsdichter dat zegt, zoo zal de kunstenaar der sensatie zeggen tot zich- | |
| |
zelf: Mij, als ik loop over straat, als ik zit in mijn kamer, is iedere kleur die ik zie, ieder geluid dat ik hoor, voldoende om me te doen bewust worden honderden en duizenden ragfijne rillingen mijner hersenen, honderden en duizenden nauw bespeurbare bevingen van mijn zintuigen en mijn heele organisme. het leven voel ik niet anders dan als een eindeloos feest van sensaties. En omdat ik sensaties heb voor wel duizend menschen, maar ze zelf nooit volkomen zal kúnnen ondergaan in die opeenvolging en in die omstandigheden waarin ik ze mij denk als de heerlijkste hoogten van het menschelijk gevoelsleven; - en omdat ik nochtans zoo een geweldige behoefte heb, om mijzelf of iemand die van mij hoort ze juist zóo te zien ondergaan, als ik ze mij heb voorgesteld; - daarom zal ik van al die in mij sluimerende sensaties geven aan deze en die menschen in mijn boeken, opdat ik die voor mij zie ondergaan, wat ik zelf in het leven niet ondergaan kán.
Dan zullen door hunne boeken gestalten wandelen, die niets anders zijn dan zöö fijn-voelende organismen, als zelden de schittering hunner aangezichten heffen in de wereld der werkelijke menschen. Hunne werken zullen visioenen van moderne poëten worden genoemd. En als groote onvergankelijkheden zullen zij gesteld worden tusschen de andere heerlijkheden der aarde waar de hartstocht der schoonheid over heen is gegaan.
|
|