Proza. Deel X
(1923)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 217]
| |
Een spiritstische fictie?Ik mis het orgaan waarmee geschriften als dit van Van Eeden kunnen genoten worden.Ga naar voetnoot1) De geest van een woestijnbewoner uit de dagen van Jezus perst door de drang van zijn gedachten de woorden uit de schrijver als het sap uit de vrucht. Hij zegt te behooren tot een genootschap dat al vóór Jezus bestond en waarvan sommige leden, hoewel zeer verbasterd, nog bestaan. Samaritanen werden ze genoemd, maar wat de geest omtrent hen meedeelt doet meer aan de Esseeërs denken, aan hun gebruiken en hun kleeding. Zij wáren: ‘de Witte Broeders’ of ‘de Witte Genootschap’. Jezus vond in de tempel bij een van hen overeenstemming en werd door hen opgevoed. Toch week Jezus' leer van de hunne af: hij leerde God kennen als Vader en achtte één leven genoeg om zalig te worden. De kern van zijn leer is dat ieder mensch een ziel en daardoor deel aan de Al-ziel heeft. Behalve deze leer bevat het geschrift ook allerlei geschiedkundige gegevens. Jezus is niet te Bethlehem in een stal geboren, maar te Nazareth in het huis van zijn ouders. De Wijzen uit het Oosten behoorden tot de Genootschap. Jezus heeft geen broeders en zusters gehad. Er bestaan nog rollen die | |
[pagina 218]
| |
Jezus geschreven en onderteekend heeft. Er moet nog ergens een soort viool zijn, door Jezus eigenhandig gemaakt. Verder zijn er in de beschouwingen van de geest min of meer katholieke uitspraken; over de Communie en over het priesterschap. De stijl van het boekje doet denken aan een telefonisch gesprek waarbij men aan de eene zijde zou tegenwoordig zijn. De geest beantwoordt tegenwerpingen, reageert op vragen die men niet gehoord heeft, herhaalt zichzelf en doet klaarblijkelijk alles om door iemand met wie hij in ingespannen contact is, verstaan te worden. In zijn herhalingen en gevoelsontboezemingen is wel iets of men met een oud man te doen heeft. Alles tezamen voor geloovige spiritisten zeker een waardevolle bijdrage. Maar wie geeft ons het geloof? Ik begrijp ook niet dat mededeelingen als de genoemde, indien men ze voor waar houdt, voorloopig geen grooter verlangen opwekten dan ze in druk te zien. Wat voor verhouding was er tusschen de gedachten van de geest en de woorden die hij uit de schrijver perste? Was de schrijver Van Eeden en waren de woorden nederlandsch? Onder welke omstandigheden werd het diktaat opgesteld? Wie waren erbij tegenwoordig? Is er iets bekend van de nog levende leden van de Genootschap? Zijn er andere geschriften en overleveringen, waaraan de nieuwe gegevens kunnen getoetst worden? Zijn er al pogingen in 't werk gesteld om de plaatsen waar de Genootschap zetelde terug te vinden? Heeft men eenig denkbeeld waar de viool moet gezocht worden, die volgens de geest heel zeker bestaat en moet te | |
[pagina 219]
| |
vinden zijn, en wel bij de plaats waar men zijn lichaam begraven heeft? Ik zeg met de geest: ‘Zulk een heiligdom mag niet verloren gaan.’ Is er niet dadelijk, alvorens nog de copie ter perse gelegd werd, een kommissie benoemd om het ‘groot grijs klooster in de bergen, een grijs gebouw tusschen wit en donker van boomen’ op te speuren, waar de viool moet gezocht worden? Mij dunkt, met een enkele verklaring dat wie dit geschrift ‘voor een fantasie of poëtische fictie houdt, stellig dwaalt,’ kan Van Eeden er zich niet af maken. Het hoofd van de Broederschap leeft nog; maar zijn naam mag niet bekend zijn. Het zij zoo: wij hebben er vrede mee dat hij naamloos blijft. Kan hem nochtans niet verzocht worden tot het verzekeren van zoovele weldaden, tot het behoud van de viool bijvoorbeeld, meetewerken? Dit zijn overwegingen die natuurlijkerwijs bij ons opkomen, en te dringender naarmate wij inniger overtuigd zijn dat dit geschrift geen poëtische fictie en dus niet uit zichzelf verstaanbaar is. Het is geen dichterlijke, maar een spiritistische uiting. Het behoort als zoodanig tot wat ik de Generzijds-literatuur zou willen noemen, naar de Brieven van Generzijds, waarvan tijdens de oorlog Van Eeden een vertaling uit het engelsch bezorgde. Maar de auteur van die brieven, hoe belangwekkend ook in zijn hoedanigheid van korrespondeerend afgestorvene, was in belangrijkheid niet te vergelijken met deze palestijnsche kluizenaar. Ook zijn berichten, hoewel hij ons een verheugend inzicht gaf in de genoegens en lokaliteiten van het geestenrijk - de laatste zoo nabij aan de onze - zijn niets vergeleken met wat deze witte broeder bericht. Om te beginnen is de | |
[pagina 220]
| |
vraag naar Jezus' persoonlijk bestaan met één slag erdoor opgelost. Hij hééft bestaan en de witte broeder was zijn leermeester. Tal van bijzonderheden vullen zijn geschiedenis aan of verbeteren haar. Uiterst belangwekkende relieken die van zijn stoffelijk aanzijn getuigen, bleven over en moeten aan 't licht gebracht. Mochten de Brieven van Generzijds, als een sektarisch en voorbijgaand geschrift, vluchtig gelezen en daarna in het schimmenrijk van hun oorsprong zijn teruggezonken, met dit Verborgen Leven moet het anders gaan. Het lot van de Christenheid hangt eraan. Niet over het geestenrijk geeft het ons uitsluitsel; maar over onze aarde, en over het beste wat er was en nog aanwezig is. Welteverstaan, indien de geest waarheid sprak. Want daarom juist zei ik dat mij het orgaan ontbreekt waarmee dit geschrift moet genoten worden. Ik kan het niet gelooven zonder het getuigenis van mijn zintuigen. Ik weet wel dat dit tegenover de geloovigen de verachtelijkste zonde is. Maar ik kan het niet gebeteren. En ik troost me, ik geef mezelf een zeker gelijk, door de overweging dat de geest zooveel stoffelijke raadsels niet zou hebben voorgehouden, als hij niet wilde dat we ze oplosten. Hij verlokt ons letterlijk tot proefondervindelijkheid. Hij noemt de bewijzen maar toont ze niet. Hij toont ons hun zichtbare vindplaats, maar verzwijgt de naam ervan. Allereerst zou ik wenschen dat Van Eeden zelf ons nog iets meer zeide. Hij heeft erkend dat zijn uitgaaf geen dichterlijke verbeelding is. Hij zal tevens moeten toegeven dat ze proefondervindelijk in gebreke blijft. Maar indien een geschrift geen | |
[pagina 221]
| |
poëtische waarde heeft, en tegelijkertijd, langs spiritistische weg of hoe ook verkregen, beweringen inhoudt waarvan de waarheid alleen langs stoffelijke weg kan worden vastgesteld, dan is zijn waarde ten volle afhankelijk van de uitslag van een proefondervindelijk onderzoek. Wie waarborgt ons anders dat dit geschrift meer dan een bedriegelijke droom zou zijn, een fictie, hoewel geen dichterlijke, maar een spiritistische?
1919. |
|