Proza. Deel X
(1923)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 204]
| |
Johanna Brandt: Die kappie-kommandoTwaalf jaar geleden wist een Transvaler, krijgsgevangen in het britsch-indische fort Ahmednegar, het verhaal van zijn lotgevallen doorgesmokkeld te krijgen naar Holland, waar het aanstonds bij W. Versluys werd uitgegeven. Het heette: Mijn Commando- en Guerilla-Commando-leven en de naam van de schrijver was Dietlof van WarmeloGa naar voetnoot1). Zij die toentertijd dat boek bewonderden en zich er door gesterkt voelden, hebben alvast ééne reden om kennis te nemen van Die Kappie-kommando, een geschrift dat zooeven bij J.H. de Bussy is uitgekomen. De ‘Moeder’ toch, aan wie zoowel het eerste als het tweede werk werd opgedragen, is dezelfde: Die Kappie-kommando is samengesteld uit het dagboek dat ‘Hansie’ van Warmelo, de jongste zuster van Dietlof, gedurende de oorlog gehouden heeft. Dat ik, vóór de zuster zelfs, de moeder noem, heeft een oorzaak: rondom haar en haar huis bewogen zich, hoe langer hoe meer uitsluitend, sommige gebeurtenissen die in dit boek vermeld worden. De eigenlijk-belangwekkende mededeeling van Die Kappie-kommando, de herinneringen terwille waarvan het boek geschreven is, vormen maar een klein | |
[pagina 205]
| |
onderdeel van de groote geschiedenis die toen in Zuid-Afrika werd afgespeeld. Doch dat onderdeel is niet bijkomstig, maar wezenlijk. Het kan in een volledig verhaal van de oorlog niet gemist worden. En nauwkeuriger en betrouwbaarder dan het door dadelijke aanteekening ter plaatse gebeurd is, kon het niet worden uitgevoerd. Die Kappie-kommando bevat namelijk het verhaal van de geheime dienst, zooals die na de bezetting van Pretoria daar vanwege de Boeren in werking trad: een plaatselijk deel dus van een spionneeren verkeerstelsel dat zich over het heele bezette land uitbreidde, en dit deel zooals het door een van de dienst doende vrouwen werd waargenomen. Op zichzelf dus niet meer dan aanvulling - nu en dan misschien herhaling - van wat in meeromvattende herinneringen door anderen werd meegedeeld, - maar als alles wat in belangrijke tijden persoonlijk ervaren wordt, boeiend en waardevol. Het houden van een dagboek was in die dagen een bezwaarlijk werk. Maar wat Dietlof moest opgeven omdat de papieren in zijn zak verregenden, hield Hansie vol ondanks het gevaar voor een huiszoeking. Het aanteekenen, en ook het verzamelen, scheen haar in 't bloed te zitten, zeker meer van vaderswege - de oorspronkelijk-nederlandsche predikant van Warmelo, - dan van moederszij - die eene Maré is, op haar veertiende jaar al, met haar ouders, van Natal naar Zoutpansberg in het noorden van de Transvaal getrokken, waar haar vader lange jaren landdrost was. Aan deze verzamelneiging van de dochter is het toe te schrijven dat in haar boek allerlei dokumenten en vertellingen zijn ingelascht die niet onmiddelijk tot haar verhaal behooren, | |
[pagina 206]
| |
sommigen van elders bekend, anderen die men zonder haar missen zou. Haar geschrift geeft dus allerminst een streng verloop van gebeurtenissen: het dagboek volgend gaan haar herinneringen nu hier dan daarheen, - de overgaaf van Johannesburg, een uittreksel uit J.F. Celliers' verslag van zijn vlucht uit Pretoria naar de Boeren te velde, de ontmoeting met haar broer vóór zijn wegvoering naar Indië, haar verblijf als liefde-zuster in het Concentratie-kamp te Irene, - deze en dergelijke onderwerpen benevens tal van anekdoten vullen heele hoofdstukken; maar het eigenlijke doel: duidelijk te maken hoe het geviel dat haar moeder en zij aan de Geheime Dienst kwamen mee te werken, hoe zij daartoe geschikt werden en waar die medewerking in bestaan heeft, wordt vast genoeg in het oog gehouden. Al dadelijk is het vermakelijk de ligging van hun huis te zien, zooals die door een kaart wordt verduidelijkt. Harmonie - zooals het heette - lag buiten het eigenlijke Pretoria, in de voorstad Sunnyside, en was aan de west- of onderkant begrensd door de Apiesrivier. De ruime plaats eromheen bestond deels uit min of meer wilde grond, deels uit groote vruchten- en bloemtuinen. Maar onmiddelijk nadat de Engelschen waren binnengetrokken kreeg het achter zich Kitchener's lijfwacht, voor zich de bereden militaire politie, rechts Montmorency's verkenners, links het Hoofd van de Politie en de bureaux van de Staf, in de buurt de Militaire Goeverneur, - kortom, een zoo nauwe cirkel van soldaten en hoofdofficieren, dat - laat ons zeggen: twee voorwaarden aanwezig waren om het huis te maken tot een nest van samenzweerders. Eéne tenminste | |
[pagina 207]
| |
was vooruit vervuld: de militaire autoriteiten konden onmogelijk aannemen, dat een door hen omringd huis, bewoond door een oude dame en haar dochter, gevaarlijk kon zijn. De tweede: dat er ergens in of bij Pretoria een huis zou zijn, waarop geen verdenking viel, was met die eerste vanzelf gegeven. Voortaan kwam het er maar op aan dat de bewoonsters van dit huis tot samenzwering gezind en erin betrokken werden. Het is het aantrekkelijke van geschriften die uit dagboeken werden samengesteld, dat wat ze te kort komen aan verband, ze overvloediger hebben aan juistheid en levendigheid van onderdeelen. Hoe de beide vrouwen - en vooral de openhartige Hansie - met de soldaten rondom hun woning omgingen, kan de lezer aan tal van gesprekken en ontmoetingen meê-beleven. Aanvankelijk misschien beveiligd doordat de heer Cloete te Wijnberg, die met de oudste dochter van Mevrouw van Warmelo getrouwd was, de zij van de Engelschen hield, zagen ze die veiligheid - hoe openlijk ze ook voor hun republikeinsche gevoelens uitkwamen - gedurende de eerstvolgende maanden eer toe dan afnemen, terwijl daarentegen hun lust om zich te voegen naar de bepalingen omtrent passen en censuur belangrijk verminderde. Engelsche officieren met brieven van mevrouw Cloete bezochten hen, Generaal Maxwell, de militaire goeverneur, was tegenover Mejuffrouw van Warmelo de vriendelijkheid zelf, een hoenderdiefstal op Harmonie was oorzaak dat het hoofd van de Militaire Politie door de dames zelf werd in huis geroepen. De soldaten ontvingen uit de tuin menige versnapering. Maar Mevrouw van Warmelo, die zelfs van de gesprekken met de haar aanbevolen engelsche bezoekers al | |
[pagina 208]
| |
gauw genoeg had, was niet van zins de brieven aan haar dochter te Wijnberg vooraf ter goedkeuring aan een censor overteleggen, die zijn ambt niet zou gekregen hebben als hij geen verrader was van zijn landgenooten. Toen dus iemand die voor goed het land verlies, haar aanbood een geschreven stuk door te smokkelen, zond zij Mevrouw Cloete een aanwijzing dat ze voortaan alles wat ze ontving, als het met een blauw kruisje gemerkt was, nauwkeurig onderzoeken moest. Dit was het begin van een geregelde smokkelarij door middel van voorwerpen. Daar die evenwel niet altijd doenbaar was en menige brief toch met de gewone post moest verzonden worden, bedacht Mevrouw van Warmelo een tweede middel. Zij vond uit dat mededeelingen met citroensap geschreven, eerst na aanmerkelijke verwarming leesbaar werden. Zij schreef die intusschen niet op het papier van de brief, maar binnen in zijn envelop, die zij met dat doel aan zijn dichtgeplakte zijden vooraf opende om hem daarna weer te sluiten. ‘De belangrijkheid van deze ontdekking’ - zegt de schrijfster - ‘werd op dat oogenblik niet ten volle begrepen, want de voorafgaande smokkelarijen waren meer voor plezier en tijdkorting gedaan en de dames hadden geen gewichtige mededeelingen aan hun overzeese vrienden te zenden gehad, maar de tijd zou spoedig komen, dat ze zich door de onverwachte loop van zaken van hun kostbaar geheim konden bedienen voor 't verzenden van oorlogsberichten van de Geheime Dienst der Boeren aan President Kruger in Holland. Eerst toen kwamen ze tot de ontdekking, dat ze op wonderbaarlijke | |
[pagina 209]
| |
wijze voorbereid waren voor de dingen die komen moesten. Ze waren nu in het bezit van een middel, dat elke andere uitvinding te boven ging, en de volgende stap moest zijn een bondgenoot in den vreemde met het gebruik en de behandeling daarvan op de hoogte te brengen. Eenige maanden gingen voorbij, voordat er een volkomen vertrouwbare gelegenheid gevonden werd. En hoe de instrukties eindelijk verzonden werden, kan ik niet met zekerheid zeggen. Het is voor ons genoeg te weten, dat de instrukties veilig de plaats van hun bestemming bereikten en dat er van die dag tot het eind van de oorlog een vrije en ongestoorde briefwisseling gevoerd werd tusschen Harmonie en het Noorden van Holland.’ De brieven die als gevolg van deze regeling verzonden werden, gingen alle in witte enveloppen, omdat op gekleurde het lichtbruine citroenschrift minder goed zichtbaar werd. Terwijl de ingesloten brief voor de censor bestemd was, bevatte dus dit schrift de eigenlijke mededeelingen. Het laat zich denken dat er altijd nog eenig gevaar van ontdekking bestond. Langzamerhand bleek dat het schrift op den duur ook zonder opzettelijke verwarming zichtbaar werd, en op het eene papier eerder dan op het andere. Ook hiermee moest rekening worden gehouden, vooral bij de beantwoording in Holland, omdat de daar verzonden brieven eerst na drie weken bij de censor kwamen. Het blijkt evenwel niet, dat ooit zulk een ‘witte envelop’ - langzamerhand een vast teeken bij de samenzweerders, daar alle andere correspondentie in gekleurde omslag verzonden werd - zijn geheim verraden heeft. Met het verhaal van deze correspondentie is de schrijfster haar verslag van de gebeurtenissen eenigs- | |
[pagina 210]
| |
zins vooruitgeloopen. Voordat de uitvinding van Mevrouw van Warmelo de Geheime Dienst ten goede kwam gebeurde er nog allerlei dat ik kort wil aanstippen. Eerst de ontmoeting met Dietlof, voordat hij naar Britsch-Indië vertrok. Dietlof's zuster pakte voor hem het schrijfboek in, dat hij later vullen zou met de herinneringen aan zijn Commando-leven. Daarna haar verblijf in het concentratie-kamp te Irene, waar zij door haar moeder werd opgezocht. Deze was zoo daarvan onder de indruk dat zij, thuisgekomen, het bekende verzoekschrift aan de konsuls opstelde, dat, door negen van de meest bekende Boere-vrouwen in het stiptste geheim geteekend, aan tien mogendheden, en ook aan Lord Kitchener, werd toegezonden. Een tweede verzoekschrift, een maand later, in nog veel krachtiger bewoordingen, bevatte tevens de sterfte-lijsten. Het gelukte de engelsche overheden niet te ontdekken wie de adressen hadden aangeboden. De konsuls weigerden zich erover uit te laten. Gevolg was het uitzenden van de bekende commissie van onderzoek - door de Pro-boeren in Engeland de ‘Witkalk-Kommissie’ genoemd, - en, na het bezoek van de konsuls aan de kampen, het konsulair Rapport. Al die tijd stonden de dames van Warmelo niet in betrekking tot de spionnen die Pretoria in en uitgingen, terwijl de werkzaamheid van de dochter in het Concentratie-kamp te Irene nog er toe bijdroeg om haar omgang met de militaire goeverneur Maxwell vertrouwelijker te maken. In het begin van 1901 evenwel ontving de moeder bezoek van de heer Willem Botha, die zich door een kaartje van haar vriendin Mevrouw Pieter Maritz Botha, bij haar aandiende als iemand die ze vertrouwen kon. | |
[pagina 211]
| |
Deze heer Botha was het ‘die Mevrouw van Warmelo bekend maakte met het bestaan van de Geheime Kommissie. Geen namen werden genoemd, doch hij gaf een uiteenzetting van hun operatiestelsel, en vroeg om haar medewerking voor dat gedeelte van het werk waarbij het verzenden van berichten aan de President te pas kwam.’ Hij wist niet van de witte enveloppe, maar ‘haar roem als slimme smokkelaarster was blijkbaar bekend geworden.’ Van dit oogenblik af was het natuurlijk van het uiterste belang dat alle gevaarlijke schrifturen onmiddelijk vernietigd werden. Bij betrapt worden was éen enkel schriftelijk bewijsstuk voldoende voor een dood-vonnis, zoo niet over de vrouwen zelf, dan toch over hun bondgenooten. Hansie's ‘kollekteer’-manie was oorzaak dat zij nochtans van alles aanteekening maakte, en belangrijke stukken overschreef, maar nu met citroensap, in het zoogenaamde ‘witte dagboek’. ‘Eerst acht jaren later werd het schrift, op sommige plekken, met het bloote oog zichtbaar. Door het handschrift eenige uren in de zon te leggen en er hier en daar met een warm strijkijzer over heen te gaan, werd het leesbaar genoeg om, woord voor woord, overgeschreven te kunnen worden. En slechts aan het bestaan van dit handschrift hebben wij het te danken dat de nauwkeurige informatie tot onze beschikking is, die anders voor altijd verloren zou zijn geweest.’ De man die de Geheime Dienst had ingericht was J. Naudé, in Pretoria koster van de Gereformeerde KerkGa naar voetnoot1). Hij had verzuimd bijtijds te vluchten, toen | |
[pagina 212]
| |
de engelschen inkwamen, maar wist later uit te breken. Hij behoorde dientengevolge ‘tot de weinige burgers die bekend waren met de weg door de Britse verdedigingslinie en werd voortaan door Boerenofficieren gebruikt voor de dienst tusschen de kommando's en de stad. In het begin hielpen zij slechts anderen om ook te ontvluchten, doch gaandeweg werd hun taak ingewikkelder en gevaarlijker. Ontelbare boodschappen moesten overgebracht worden, en omtrent alle mogelijke dingen moest inlichting worden bekomen.’ Toen men daarop in het veld meer en meer behoefte gevoelde aan een goed ingerichte spionneerdienst, begaf Naudé zich naar Pretoria en sprak erover met Botha, die wegens zwakke gezondheid zijn plan om te vluchten niet had kunnen uitvoeren. Samen kozen ze vier anderen: C.P. Hattingh, G. Els, W. Bosch en J. Gillyland. De benoeming van de Geheime Dienst Kommissie - zegt de schrijfster - heeft nooit een officieel karakter gedragen. De aanvoerders van de Boeren wisten dat ze bestond, ze maakten gebruik van de berichten die de leden doorsmokkelden, maar ze konden het werk, wegens de gevaren, die voor de vrouwen, en ook voor onvoorzichtige mannen, daaraan verbonden waren, niet goedkeuren. Opmerking verdient dat die Dienst in elk Departement van eenig belang helpers had, vooral in de kantoren waar de Nationale Verkenners werden ingeschreven, wier namen aan kapitein Naudé werden overhandigd en door hem naar het hoofdkwartier opgezonden. Ook aan het kantoor van de koncentratie-kampen. Sterftelijsten en andere bizonderheden daaromtrent werden door hun bemiddeling aan de pro-Boeren in Engeland overgemaakt. | |
[pagina 213]
| |
In Pretoria bestond, behalve uit de genoemden, waarvan de heer Botha, indertijd door de bliksem getroffen, aan zware hoofdpijnen leed, de heer Bosch kreupel en de heer Els oud en sukkelend was, - de kring van de samenzweerders uit tien of twaalf mannen en vrouwen, die de instrukties van de kommissie uitvoerden, doch in geen geval een kommissie-vergadering bijwoonden of tegenwoordig waren bij een onderhoud met spionnen van buiten. Hun werk bestond voornamelijk in het opsporen van degenen die de stad uit wilden en daartoe de weg niet wisten, wat met zoovele Nationale Verkenners en andere verraders in hun midden een bezwaarlijke en gevaarlijke onderneming was. Het is niet mijn bedoeling hier verslag te geven van de verschillende voorvallen waarin de kommissie en haar helpers betrokken waren. Bedachtzaam en voorzichtig, elkander kennende en vertrouwende, hielden zij zich met stipte nauwgezetheid aan hun ongeschreven wet: ‘Snel denken, beslist handelen, kalm, beleidvol, zonder vrees, zwijgend.’ Daaraan was het te danken dat zij zoo lang hun werkzaamheid konden voortzetten, dat een ontdekking van de in- en uitgaande personen zeldzaam was, dat opgaven als de bezorging van het dynamietrecept en van het geheime spoorboekje konden worden uitgevoerd, dat de weduwe van generaal Joubert zoo menigmaal de spionnen kon herbergen, en dat tal van stukken veilig werden doorgezonden, en voortdurend hulpmiddelen voor de mannen te velde de stad uitgesmokkeld. Zonder gevaar ging dit alles niet: de gevangenneming van Krause en Venter bewees het, en enkele dagen voor de terechtstelling van die beiden bleek | |
[pagina 214]
| |
het dat ook de kommissie verraden was. Een spion had, om zijn leven te redden, de namen opgeschreven van de vijf kommissieleden en van drie van hun helpers. Aan de afwezigheid van schriftelijke bewijsstukken was het te danken dat deze mannen het leven behielden en alleen als krijgsgevangenen werden vastgehouden. Toen zij weg waren, naar Bermuda, vormden de dames van Warmelo een nieuwe geheime kommissie, dit keer eene die geheel uit vrouwen bestond. Die Kappie-kommando heet het boek, met als ondertitel Boerevrouwen in Geheime Dienst. Dat onder kappie de vrouwekap verstaan wordt, zegt ook het prentje, een breed-overhuifd vrouwe-profiel, dat rechts onder op de band staat. De 15de October was de nieuwe kommissie ingesteld. De dames Malan, Armstrong en Honey maakten er met de dames Van Warmelo deel van uit. Sedert ook de zoon van mevrouw Joubert was gevangen genomen, konden de spionnen alleen op Harmonie gewacht worden. Twee keer heeft Naudé er gelogeerd, en tusschen zijn eerste en zijn tweede verblijf was er huiszoeking. Eindelijk - maar niet voor de oorlog ten einde liep, was de overheid op het nest vlak onder haar oogen opmerkzaam gemaakt. Zooals men ziet - een klein onderdeel van een groote geschiedenis; maar almee een teeken dat die geschiedenis leeft en dat zij zich niet zal laten verloochenen. Juist dezer dagen was er dat andere teeken: de onthulling van Steyn's monument voor de vrouwen en kinderen, de obelisk te Bloemfontein. Dit boek brengt nog eens de statistieken: meer | |
[pagina 215]
| |
dan twintigduizend vrouwen en kinderen gestorven in de kampen, tengevolge van een maatregel die de oorlog niet verkort maar verlengd heeft. Als in vroegere eeuwen een geweldenaar een land veroverde en de bevolkingen wegvoerde, dan kon hij tenminste gelooven dat hij iets lofwaardigs deed. Hij richtte dan een zuil op als die koning Sargon, die zijn daden erin liet uitbeitelen: ‘Met de hulp van God Sanas, die mij de zege geeft over mijn vijanden, heb ik ingenomen de stad Samaria. Ik heb 27.280 inwoners tot slaven gemaakt en heb ze naar het land Assur laten wegvoeren; de menschen die mijn hand bedwongen heeft, heb ik temidden van mijn onderdanen laten wonen.’ Die assyrische heerscher dorst tenminste fier zijn op wat hij bevolen had. In Zuid-Afrika is het anders. De overwinnaar zwijgt. Het monument, dat midden in het land staat, huldigt zijn slachtoffers. Terecht zegt Steyn: hier eeren wij deugden, waarop elke Afrikaander, van wat oorsprong ook, zich eens verheffen zal. Hij had eraan kunnen toevoegen: waarop, nu al, in zijn hart zich elk mensch verheft. Telkens trouwens, ook in het bescheiden boek dat we nu lazen, komt het probleem naarvoren dat in de Boerenoorlog zoo scherp gesteld werd: is een overwinning door de wapenen iets waard, als men zich in zijn geweten geslagen voelt? Als men leest wat de schrijfster van dit boek over de Nationale Verkenners zegt, dan voelt men zoo innig welke reden voor de voormannen van de Boeren het zwaarst moet hebben gewogen, toen zij besloten tot de vrede. Het was niet het gemis aan middelen, - de vijand verschafte hun wel wat ze behoefden, - het waren niet hun verliezen, die volgens deze schrijfster niet meer dan vierduizend man waren, - het was zelfs | |
[pagina 216]
| |
niet de verwoesting van hun hoeven en de dood van vrouwen en kinderen, - rampen die hen alleen vaster deden volharden, - maar het was de wensch de inwoners van Zuid-Afrika niet voor goed te verdeelen in trouwgeblevenen en verraders. Bedenken we het wel: dit was een inzicht van zoo hoog en vooruitziend leiderschap, als alleen het bezit kan zijn van hen die aan de toekomst gelooven. Op het oogenblik dat zij zich onderwierpen, versloegen zij de engelsche aanvoerders door de wijsheid en de menschelijkheid van hun staatsmanschap. Zuid-Afrika behoorde aan hen, aan de verslagenen. De overwinnaar had in domme kortzichtigheid verlangd naar het heden, het heden van bloed en zegepraal. Hij verkreeg het, om het door zijn handen te zien vlieten toen hij het grijpen wou. De geschiedenis van het land bleef Zuid-Afrikaansch, zooals het volk dat hoe langer hoe meer worden moest, en de gedenkteekenen van vandaag dwingen de vijanden van gisteren zichzelf aan te klagen en de deugden te vieren van de onderworpenen.
1913. |
|