Proza. Deel X
(1923)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 197]
| |
Maurice Barrès': l'Union sacréeAan Barrés bewaar ik altijd nog een bewonderende herinnering. Hij bezat die ‘intellectueele passie’ die niet het eenige element is van een kunstenaar, maar toch wel een zeer machtig. Hij gaf aan zijn taal, die klaar en sterk was, glanzen en lichten waardoor zij meer werd dan de heldere gedachte: het persoonlijke gevoel van haar schrijver toog mee en toonde zich. Daarenboven, en dit was zijn schoonste eigenschap, - hij wist geestesleven te spiegelen in landschappen. Hij boeide mij toen verbazend. Niet doordat ik me aan hem verwant voelde: eer door het tegendeel. Hij leefde op de weg naar het dichterschap, maar hij kon er niet toe geraken. Hem ontbrak daartoe de innerlijke zekerheid, de harmonizeerende verbeelding, die beurtelings veilig zich stort in de stroom van de verschijnselen, en dan weer zich terugtrekt in de stilte van de persoonlijkheid, zeker dat hij daar geen tegenstrijdigheid vinden zal, maar eenheid die zichzelf wil voortbrengen. Hij was geen dichter, maar hij wist het: hij was zoo verrukkelijk inzichtig. Die inzichtigheid was zijn geweldigste eigenschap. Hij wist dat voor naturen als de zijne er geen sterker eenmakende macht bestond dan de bewondering. ‘Bewondering’ - zegt Spinoza - ‘is de verbeel- | |
[pagina 198]
| |
ding van een ding, in welke de geest dáárom vastgehecht blijft, omdat deze enkele verbeelding geene verbinding met de overige heeft.’ Dit verzinken in een enkele voorstelling is altijd tijdelijk. Maar wie geen blijvende eenheid in zich heeft, wat grooter geluk kan er voor hem zijn dan een voorbijgaande eenheid met zijn omgeving. Barrès boeide mij het meest door deze sterk uitgesproken tragiek van onmacht en inzicht. Er kwam bij dat door dit tragische in schoongeschakeerd en glanzend proza te uiten, hij, in de nadagen van het naturalisme, de prozakunst naar een nieuwe zijde ontwikkelde. Zijn intellektueele schriftuur was het tegendeel van de zolaïstische. Later, tegen het eind van zijn jeugd-ontwikkeling, vond Barrès de bewondering waarbij hij blijven zou. Zij werd voor hem, lotharinger van geboorte, bijna nog meer gewestelijk dan vaderlandsch. Zij dreef hem tot verwerkelijking van zijn liefde in de staatkunde. Hij werd een strijder voor het herstel van fransche eigenheden en volkskarakter. Hij volgde Boulanger en weerde zich tegen Dreyfus. Hij aanvaardde, na de dood van Paul Deroulède en vlak voor de oorlog, het voorzitterschap van de Ligue des Patriotes. Ik heb hem, al die jaren, maar uit de verte waargenomen. De daad van zijn blijvende bewondering was voor mij een terugval uit het europeesche geestesleven dat ik beminde naar het verouderd nationalisme van al te goed gevestigde kringen in Frankrijk. Zijn werk als dagbladschrijver, in de Echo de Paris, kende ik niet. Het spreekt vanzelf dat een man van zijn talent, gesteld in de betrekkingen die hij bekleedt, de beteekenis van zijn rol door het uitbreken van de | |
[pagina 199]
| |
oorlog voelde toenemen. Hij werd de vertegenwoordiger van de eenheid waaraan alle partijen, ook die van zijn vijanden, de socialisten, ook die van de in hun kunst levende, iedere strekking verachtende dichters en kunstenaars, zich noodgedrongen onderwierpen, een uiterlijke, een schijnbare eenheid. Dit is l'Union Sacrée, waartoe hij l'Ame française ziet saamgevloeid. Het boekdeel bevat de opstellen die Barrès gedurende de eerste drie oorlogsmaanden in zijn dagblad verschijnen deed. Bewonderenswaardig is nog altijd de onvermoeibaarheid waarmee hij zijn doel vervolgt, dag aan dag bemoedigt en richting geeft. Dat hij in zijn hart nog altijd dezelfde is, bewijst een uitdrukking als: ‘je goûte sans l'épuiser le divin plaisir de l'admiration....’ Dat is zóó Barrès' als hij ooit iets geschreven heeft. Maar over het algemeen kan men zeggen dat dit fraaie klankrijke proza iets opzettelijks en iets ledigs heeft. Er is de strekking, de - als ik ze zoo noemen mag - pedagogische bedoeling, meer dan de onontwijkbare hartstocht. Er is het aanwensel van de leuzen. Er is het ophemelen van de gewenschte deugden, dat de eenvoudige bewondering vervangt. Niemand zal zeker misprijzen dat een Franschman die de duitsche oorlogvoering van nabij gezien heeft, de brutaliteiten van dit stelsel haat en de waarde verdedigt van ‘un coeur chevaleresque.’ Ieder zal het begrijpen als voor het gevaar van een zich opdringende duitschheid, in vrede zoowel als in oorlog, de oogen opengaan, en de bedreigde volken zich de verdedigers van hun eigen beschaving, van het recht en van de vrijheid voelen. Maar als de werkelijke tegenstellingen in het afgetrokkene wor- | |
[pagina 200]
| |
den overgebracht: als men meent dat een volk op zichzelf bestaan kan, dat tusschen het eene volk en het andere nu ook alle verbindingen moeten worden afgesneden, dan handelt men in Frankrijk even dwaas als men het in Duitschland deed. Evenals duitsche geleerden hun engelsche onderscheidingen terugzonden alsof die voortaan een schande waren, dringt Barrès aan op het verbreken van alle betrekkingen tusschen Duitschers en Franschen. Evenals in Duitschland zou men zoo in Frankrijk aansturen op een schijnbare gescheidenheid - een vijandschap in het afgetrokkene, door de woede voorgespiegeld. Gelijk men, evenals in Duitschland, in Frankrijk zwelgde in de schijnbare eenheid van een opgezweept patriotisme. Het is waar dat bij Barrès, die thuiskomend van een bezoek aan de verwoeste oostergrens, het vermaarde manifest van de duitsche geleerden las, de woede begrijpelijk was, maar ook zonder deze was zijn opzet het noodzakelijk gevolg van het levenslang door hem beleden eng en uitsluitend vaderlandsche. Zijn beginsel zelf maakte hem aan de gehate Duitschers, in dit belangrijk opzicht, gelijk. Overigens is juist in de opstellen die hij na zijn bezoek aan Lotharingen geschreven heeft de Barrès van vroeger het kenbaarst. Hij was daar weer in het land dat hem zijn ziel weerspiegelt. Hij schrijft dan ook weer een volzin die geheel die oude overtuiging uitdrukt. ‘C'est la beauté des grands paysages chargés d'histoire, où, pour ma part, je trouve plus de plaisir que devant aucune oeuvre d'art.’ Hij nadert daarmee het dichtst aan dat dichter- | |
[pagina 201]
| |
schap dat hij zoo goed begreep en toch nooit voluit omhelzen mocht. Nu evenwel wil hij dat onvermogen niet langer als een gemis erkennen. Hij begrijpt nog evengoed, maar hij verheft zich, en schrijft met bitterheid: ‘Il arrive dans la vie un jour où l'on voit à cru et à nu ce que c'est qu'un poète. Un poète, c'est un homme qui possède l'art de fixer un frisson et de donner un caractère d'intensité et d'éternité à ce qu'il sait éphémaire et superficiel; c'est un homme capable d'émotions, mais s'appliquant à les renouveler artificiellement; c'est un homme enfin qui coule une existence où les mots le dispensent des actes.’ In de mond van Barrès is dit de haat van de mislukte dichter jegens de geslaagde. Wat zijn meer ‘actes’, meer daden: de dagbladartikelen van Barrès of de onsterfelijke verzen van sommige, hier door hem bedoelde, tijdgenooten? Hij schreef deze volzinnen naar aanleiding van het overlijden van Albert de Mun. Had hij, onder de dichters, misschien De Régnier op het oog, die, bij zijn intreden in de fransche Akademie, eenige jaren geleden, door de Mun ontvangen werd en hem beantwoordde: een spel van woord en weerwoord dat alles had van een worstelstrijd?Ga naar voetnoot1) Men zou het denken, als men de lezing voortzet en ziet hoe Barrès zijn afkeer van de dichter verklaren wil. ‘Quand on a senti cela jusqu'à la naussée, on se détourne des génies individuels et l'on cherche la poésie dans la nature et dans les collectivités. Il ya une poésie des assemblées. Et durant de longues années, il fut donné à Albert de Mun d'être un des hommes en | |
[pagina 202]
| |
qui cette poésie prenait une forme et une voix. Il a exprimé et fait reconnaître comme émouvantes et nobles, aux yeux de ceux-là même qui croient la détester, des parties importantes de la tradition française. Jaurès l'aurait pleuré.’ Ik vraag hier weer: Wie heeft - en dit als dichter, wat Barrès niet zijn kon - de ‘tradition française’ doeltreffender verheerlijkt: De Régnier in zijn geheele klassieke voortzetting van de fransche dichtkunst, of, in zijn parlementaire welsprekendheid, Albert de Mun? Is het niet ook weer een schijnbare eenheid, deze verbinding van Jaurès' ontroering aan de triomfen van de katholieke volksvertegenwoordiger, opdat zij beiden, die elkaar levenslang bestreden, nu Barrès zouden helpen in zijn strijd van politiek dagbladschrijver tegen de poëzie? Laten wij ook niet ontkennen dat deze verteederende vereeniging van de Mun en Jaurès, door Renaudel in de Humanité begaan, en door Barrès overgenomen, een veeg teeken is. ‘Albert de Mun a dévoué sa vie à la défense du catholicisme et de l'armée. Jaurès menait à l'assaut ceux qui voulaient ruiner le catholicisme et l'armée. L'un et l'autre, en pleine lumière, sans réticences. Et pourtant, Jaurès aurait pleuré Albert de Mun. Belle victoire des coeurs, qui se reconnaisent et fraternisent quand les intelligences bataillent.’ Ja, dat zou het zijn, indien het beeld hier niet klaarblijkelijk werd opgehangen terwille van die ‘gewijde eenheid’ die schijnbaar is. Als tijdelijke noodzaak moet die eenheid aanvaard worden; maar zoolang beteekent zij dan ook een onderschikking van de menschheid-gedachte aan de vaderlandsche, en een beklagenswaardig | |
[pagina 203]
| |
gevolg van de oorlog. Haar te prijzen, haar te verheerlijken, zooals Barrès het in Frankrijk, zooals ieder oprecht Pruis het in Duitschland doet, dit kan alleen geschieden met een achtergedachte die de werkelijke belangen van de gemeenschap schaadt.
1915. |
|