Prosper van Langendonck
Rijmen en ritmen zijn daar om te getuigen dat de dichter zich niet in de eerste plaats tot het verstand richt, maar tot het gevoel en tot de verbeelding. Daarom zijn niet zij voor ons dichters die een groote schat van waarnemingen of gedachten verzamelen en ons die, al is het in versvorm, meedeelen. En evenmin zij die trachtend door rijm en ritme ons aantedoen, het niet verder brengen dan tot een, nu ja wel aangename, indruk op ons oor. Rijm en ritme, klaarblijkelijk muzikale middelen, zijn noodzakelijkerwijs de keerzij van denkbeeld en voorstelling, geestelijke middelen, zonder die het woord niet bestaat. En één kracht en schoonheid is het die, uitgaande van de Dichter, zich in beide gelijkelijk vertoont.
Als het leven in ons een schoonheid wordt en wij die schoonheid uitend dat leven aan het licht brengen, dan, maar dan ook alleen, zijn wij, zwakken of sterken, de begenadigden die de menscheid bemint.
Rijm en ritme waren voor Van Langendonck de middelen waardoor hij een schoonheid tot uiting bracht, en die schoonheid, als ze eenmaal in zijn Verzen zichtbaar werd, blijkt een heel leven te zijn, het leven van een verlangend en lijdend, een strijdend en zich weer troostend mensch.
Tusschen bruine duisters en blonde lichten, achtien jaar lang, beweegt hij zich; soms een tijd-