na zich te hebben moegedanst zonder de man te vinden die bij haar paste, huwt de boekenworm en brave sukkel Jörgen Tesmann, in de hoop dat hij het in de politiek misschien tot iets brengen kan. Teleurgesteld, en binnen de perken van haar plicht als getrouwde vrouw vriendschap sluitend met haar mans vriend de officier van justitie Brack, weet zij zich aan deze overgeleverd, zoodra de dwaasheid haar vroegere aanbidder Lövborg een van haar pistolen mee te geven, hem is bekend geworden. Liever dan zich aan hem af te staan, doodt zij zich.
Voorname leegheid, hunkerend naar een spanning die ze zich niet geven kan, en die in het zelfvernietigend schot haar bevredigend einde vindt.
De wereld zegt, met de woorden van Brack, nadat de daad voltrokken is: Zoo iets doet men toch niet! Neen, zegt Ibsen, maar zoo gebeurt het! - en gij wereld, met hier uw onnoozele en daar uw slimme helft, doet waarlijk niet iets voortreffelijkers.
Een dubbelzijdig pessimisme dus, waarvoor zich de menschelijkheid klein en slecht, de schoonheid overleefd en zichzelf vernietigend voordoet.
Want dit is het merkwaardige, dat wat de gezonde zin, in de personen die Hedda omgeven zou willen prijzen, door Ibsen èn op zichzelf èn door de tegenoverstelling met de hoofdpersoon, als klein en belachelijk wordt voorgesteld, - terwijl Hedda, die temidden van die anderen de blinkende rol speelt, door hem als een leege rest van vroegere schoonheid aan haar ondergang wordt prijsgegeven.
Er is geen menschelijkheid aan de eene zijde, die tegenover de schoonheid aan de andere in haar waarde gelaten wordt, maar ook niet een schoonheid die