want ook hij is een Dortenaar, - heeft hij toch in die Huet-achtige gestalte een gevoeligheid voor indrukken meegebracht, die modern is, en die in weerspel met zijn geest, een overvloed van weidsche en verfijnde, van tonende en tintende bijvoegelijke naamwoorden ontspringen doet, als vonken ontspattende aan een wentelend, veelkleurig vuur.
Maar wat blijft, wat dit beeld zelfs voor Veth al te weelderig doet schijnen, is de gladheid, de nauwgezetheid, waarmee al deze woorden, als mozaïek haast, in zijn volzinnen-lijnen worden ingevoegd: koele klaarheid is over hen alle heen het wezen van deze portretschilder.
Ook enkele sonnetten zijn in het boek opgenomen: verfijnde, in kader gezette werkstukken van dezelfde soort als dit proza: goed door hun zuiverheid, eigenaardig door hun schilderende naamwoorden. En met hen kwamen wij aan de man van persoonlijke eigenaardigheid, de eenige door mij genoemd die ik nog niet besproken heb.
Mijns inziens is deze van Veth's gestalten niet de belangrijkste. Wanneer hij de werkelijkheid loslaat, wanneer hij in zijn schrijven doet wat hij niet met het penseel doet: ophouden portrettist te zijn, dan missen zijn droomen oorspronkelijkheid, zijn verbeeldingen verscheidenheid, en zijn bespiegelingen worden gekunsteld en sentimenteel. Vooral uit de italiaansche reisbrieven is dit aantetoonen. Er is niet in: het slechte, geheel; maar er is dat waar het van komen kon.
Wat Veth sterk houdt is het portretteeren van de werkelijkheid. Was het niet zijn eigen beminde Eugène Fromentin, die daarin het wezenlijke van hollandsche schilders meende te zien?
1904.