zet uitvoerde. Eenmaal gesteld dat het wezen van al het bestaande tevens de waarheid is van de menschegeest, dat het wezen van al het bestaande de Idee is, niet de Idee van één menschegeest, maar de Idee op zichzelf, - dit eenmaal gesteld moest dat wat de wet van alle idee is, van namelijk te zijn op zichzelf, en als uiting van zichzelf, en aan haar uiting begrepen voor zichzelf, - moest deze wet de wet van alles zijn en zich in alles waarmaken.
Deze waarmaking te toonen, te openbaren, was het levenswerk van Hegel.
Bolland vond in hem zijn redder, zijn Heiland. Begaafd met een ongewone kracht van begripsbepaling en tegelijk met een gemoed dat naar verlossing streefde, kon hij een tijdlang vrede hebben met Von Hartmann's Wereldleed zich uitlevend in de verenkeling van het bestaande, maar vond hij toch ten slotte tusschen dit onbewuste wereldleven en zijn werkende geest de verzoening onmogelijk. Verzoening van die geest met het leven zocht hij, en vond die in de Idee van Hegel.
De Goddelijke Idee, eeuwig werkdadig, werkelijkheid van alle werkelijkheid, zich aan haar verschijning begrijpende, en als menschegeest bewustwordend, deze was voortaan de godheid waarvoor hij sterven wou en Hegel de Heiland die haar hem had geopenbaard.
Men moet hierbij opmerken dat Hegel, zooals hij in zijn heele leer op verzoening uitging, ja gaarne aan de vormen en stellingen van de christelijke verzoeningsleer zijn denkbeelden onderschoof, wel degelijk een soort godsdienstige wijding beoogde. Evenals de dichters en kunstenaars van onze tijd, was ook Bolland niet vreemd aan dergelijke bedoelin-