Persephone en andere gedichten(1885)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 42] [p. 42] In memoriam patris. Droomen, die van verre stondt, Weent nu mee - komt nader! Gij zijt nog somber en uw mond Plooit droef: gij hadt Hem lief, nietwaar, Mijn Vader? Dringt nu saam: ik wil Hem thans Met rhythmisch-vallenden woordendans En ritus van gezang begraven: Komt en volgt met droef misbaar, Droeve droomen, draagt de baar, Draagt Hem als een somb're schaar Verlaten slaven..... [pagina 43] [p. 43] Angstig dringen de jeugdige uren Zich op een hoop te zaam; Achter elkander staan ze en gluren En zeggen elkander zacht Zijn naam. Zij kijken als kind'ren op de teenen, Hun vochtige oogen wenken en weenen.... Uren, gij zijt schoon geweest! Weest dan langer niet bevreesd, Komt nader! Gij hadt Hem allen lief, nietwaar, Mijn Vader? Gij gingt met uw kleine voetjes voorbij In den nacht, in den somberen nacht, toen Hij Als een dood man lag in Zijn huis; - En gij hebt de schoone gedachten herdacht, Die Hij dacht en droomde in den nacht, in den nacht, En als bloemen vlocht om Zijn kruis. En gij hebt met de hoofdjes bij elkaar Elkaar verteld hoe wonderbaar Hij was geweest in leed en lied - [pagina 44] [p. 44] En gij fluisterdet stil elkander in de ooren, Wat Hij had geklaagd in groot verdriet: ‘Geen hart kan ooit het hart eens menschen toebehooren: Wie aan zichzelf ontviel bezit een and're niet.’ Wee, wee, wee wie het weet! Melodieën van leed Omruischen me als regenvlagen: Het is rits'len van wind en klagen, En roepen: Vergeet! Vergeet! Want dit is wetenschap van wie veel leden, Wijsheid, waar weingen worden heen geleid, Dan die altijd langs duist're trappen treden En proeven 't brood der bitterheid. Maar dit is alles voorbij: Hij slaapt als een dood man slaapt, En geen God, die de melodij Der gedachten van doode lippen raapt. Komt en staat dan bij elkaar, Uren en droomen! Ziet, ik heb van de baar 't Lijkkleed genomen. [pagina 45] [p. 45] Daar zijn bloemen, mijn bloemen van zang: Zij spreiden een licht om Zijn hoofd, Een schijnsel om lokken en wang, Dat nooit zal worden gedoofd - Goeden en grooten begraaft men zoo: - Zij zijn licht in hun sarkophagen, Met een schijnsel van zangen en klagen Om het hoofd. 1885. Vorige Volgende