De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 117] [p. 117] Verborgen wegen. [pagina 119] [p. 119] I. Blaas uit uw holen, felle noordewind. Blaas en doe veld en vlakken stroom verstijven. Met u die doodt en sterkt zal ik niet kijven Die naar meer in mij sterft mij sterker vind. Niet u de teerheid van mijn vroegste bloemen. Zon slorpte in 't stralen wat hij bleeker schonk. Maar heel een teelt die na dien voorjaarspronk Te vroeg wou bloeien kwaamt gij koud verdoemen. 't Is wel. Veel stierf. Veel dat ge 't loof verbeet Woelde zijn wortels schuw en sterk in de aarde. Veel hout dat stond, kaalde en kreeg dubble waarde, Daar fijnre vezel hardre bast omkleedt. Ik tart u. Pijn doet ge al onze aardsche leden. Hard stremt ge en stolt elk vloeibare oppervlak. Maar onder schors en huid en bodemdak Vloeit de eeuwge stroom van 't leven onbestreden. [pagina 120] [p. 120] Daar vloedt en ebt mijn zee in elke cel. En naar de sferen polsgelijk bewegen, Drijft door de poriën van haar duizend wegen Eén deining 's levens ondoorgrondbre wel. Vorige Volgende