De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 113] [p. 113] XIX. Er is een vochtge blauwheid in de luchten. Het stroo waarmee de landen zijn gedekt Ziet goud nu ik als uit een droom gewekt Mijn slapen langs, de morgenwind voel zuchten. De diepten van den donkren geest zijn schoon, En schoon 't gespeel van blijde erinneringen, Maar schooner als voor 't oor de vogels zingen, En 't hart ontwakend meêstemt met dien toon. Als zonnestralen langs mijn weiden wazen, En al mijn blonde duinen 't hoofd verguld Opheffen en zich 't stralend blauw onthult, Waar visschersschuiten me altijd weer verbazen Door dans die zwaar en toch zoo luchtig is, Door vroolke wimpling boven afgronds spieglen, Door veilgen gang bij onheil-lokkend wieglen, Door zang na gistren storm en droefenis, - [pagina 114] [p. 114] Dan gaat mijn hart opnieuw voor 't leven open, Ik ook verlang weer 't varen op mijn zee, Haar die mij eens haar holen open deê Moge mijn bark met nieuwe vreugd beloopen. Vaarwel, mijn kust; vaarwel, mijn blonde land. Aan de overzij zie 'k nieuwe kusten gloren. Wat was vliedt heen: straks moog' mij toebehooren Wat als een baken opwaarts, stralend brandt. Vorige Volgende