De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 111] [p. 111] XVIII. Mijn wezen ging wel soms door donkre dalen En rustte in schaduw zonder hoop op licht, Dan hief ik somtijds het bezorgd gezicht Naar hoogster bergzoom ondergaande stralen. Maar zorgde 't hoofd, te vaster trad mijn voet. Het pad niet latend schreed ik rustloos verder. Door doorn en distel deed ik wat de herder Steeds voor de minste van zijn schapen doet. Ik zocht geen schaap, geen schat, ik weet niet, zocht ik Wel ooit iets dan den dood, die nóchtans komt? Want dat is 't loon dat ieder mensch besomt; Maar ook den dood in 't worstlen overmocht ik. Want éen ding vond ik en ik vond het wel, Mijn eenige aanwinst die geen dood verachter': Ik vond den weg dien 'k ging en dien ik achter Mij liet, te fier dat ik die aanwinst tel. [pagina 112] [p. 112] Eens als ik dood ben zal een reizger 't weten Dat waar de bergen diepst en donkerst zijn Eén man een lijn trok dwars door 't bergravijn - Dan, dankbaar, zal hij die met voeten meten. Hij trekt haar door en komt, wie weet, in 't land, Het wondre land dat ziende ik ben gestorven - - Waar rust mijn lijk? - Hij, als hij 't heeft doorzworven, Sterft in de bergen aan den andren kant. Vorige Volgende