De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 101] [p. 101] XIV. Hoe schijnt het land zoo warm ondanks de koude. Al bleekte 't groen, toch waast de horizon. Van 't zuid komt zoelte of waarlijk Maart begon En 't zoet seizoen de voren opendauwde. Hoe lief en droef zoo'n warme winterdag, Die uit de morgennevels laat geboren, Al vroeg versterft en zijn te bleeke gloren In de ijzige aard niet koestrend dringen mag. 't Is als een meisje, liefdloos opgetogen, Dat al te laat geliefden jongling ziet. Haar hart, ontroerd, doordringt het zijne niet: Zij glimlacht, raadt, en sluit al stervende oogen. Vorige Volgende