De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 43] [p. 43] De nieuwe tuin. [pagina 45] [p. 45] Wat een zanger tot een koning zei. Ik kom, een zoon van blonde stranden, En zoek uw volken-volle rijk, O Vorst, en in mijn naakte handen Draag ik noch kroon noch kroon-gelijk. Maar zie, het helm-blond van mijn haren Wast op een voorhoofd dat omspant Droomen meer dan de rijken waren Die ge ingrifte op uw marmerwand. En zie, de tempels van mijn oogen Bewaren monumenten-tal Meer dan de bruggen en de bogen Die voeren naar uw woning-wal. En van mijn mond de roode boorden Omranden - als uw park bij nacht De fakkelglansen die er gloorden - Een weelde- en onheil-volle pracht, [pagina 46] [p. 46] Van bloemen soms en soms van zwanen: De wondren van mijn zang en lied - En uw prieelen van platanen Omarmen mijn gefluister niet. En rondom mij voer ik den toover Die uit de stem eens dichters bindt - Uw heiren gaan die grens niet over; Zij zwerven loom, zij zwermen blind. Vorige Volgende