De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Aan Melchior Lechter. Lechter, uw droomen reiken zich de handen En rijen rondom u zich als een huis Waarin kamer na kamer wondre wanden Doet leven van een sprook- en droomgeruisch. Door hoven vol van groote groene bladen Schreed ik en herfst lag bruin al hier en daar, En trappen stegen en portalen baadden Zich om den vreemd die gansch verlegen waar'. Verlegen in dat hooge en blanke klooster Zoo stil te zijn van 't na en vol Berlijn - Zoo laat de vrome d'aard en ziet den Trooster Hem naadren als 't hem innig stil mag zijn. Een Trooster? ja. Toen toch uw deur ontluikte En in de scheemring van uw kleurge ruit Mijn oog den gloei van schoonre bloemen pluikte Dan hof van aardschen tuinman in zich sluit, - Toen naakt of kleurgewaad gestalten blonken: De schoonheid en hij die de schoonheid smeekt, De zanger zelf en zij die droom-verzonken Van liefde en zang de zoete bloemen kweekt, - [pagina 41] [p. 41] Toen mij uit bank en schrank en effne tafel Met rankend snijwerk zoete en wijze spreuk En bloem en dier uit blanke en kostbre rafel Van stikwerk zwaargeplooid of klaar van kreuk Verwonderde, - en de saamval mij verheugde Van alle kleur en volgzaam lijngespeel Dat om u heen, den breeden en vol vreugde Zorgzamen werkman in een waard geheel Zich wond en danste, - die 't al overstraalde Met lach die uit beminnende oogen blonk, - Toen voelde ik mij getroost en ik vertaalde Den troost in dank dien 'k u in 't harte zonk. Laat dan nog eens mijn handen in uw handen Ik leggen wijl uw droomen rond ons staan: Wie waakt en werkt dien zullen doode wanden Schoon en onsterflijk in den dood doen gaan. Vorige Volgende