De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] VIII. Mijn hart bedwong dit lijf dat soms zoo klaagde Daar 't met een ander lijf zich wou vereenen. Nu klopt het kalm en kan weer leven leenen Aan 't oog en rust aan 't brein daar onrust knaagde. En 't bloed dat wild zijn wallen vlaagde en plaagde Zoog 't in en stuwt het warm door d' aadren henen, Zoodat een blozen 't hoofd komt uitgeschenen, Of met die warmte een licht daarbinnen daagde. En 't hoofd, verblijd, zoekt nu dat andre blinken: De zon die stijgt, diens gang geen god nog stremde - En 't heel heelal leit kalm en stoorloos open. Dan doet het bloô bedachtge wimpers zinken, En vraagt wie dàt heelal zoo heerlijk temde En doet gestarnten stom hun banen loopen.... Vorige Volgende