De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] VI. Zooals een boompje in d' aard staand bloesems drijft In 't licht en scheidt niet aarde en licht en zelf, Grijpt d' aard met wortels, reikt in 't lichtgewelf Met bloesem die alleen in 't licht beklijft, - Wijl één vocht d' aard voedt en háár vezels stijft, Eén wind bloeisel omspoelt èn luchtge schelf, En vast van voet, luchtig van lijf, die elf, Die bloesemboom, bevriend met beiden blijft: - Zoo ik, o mensch, voel dat met al wat leeft Ik leef en niet mijzelf van 't andre ken; Een aarde en hemel mij gestaag omgeeft, Zoodat ik daaglijks vast aan beide ben; En geest die gaarn naar hemelklaarheid streeft Verliefd verpoost in 't aardsche schemeren. Vorige Volgende