De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 11] [p. 11] VII. Zwol niet een aar zoo op den akker, hart, Van zon en sap totdat uit mager groen Het gouden korrelhoofd in ruigen baard Zoetlijk opneeg naar lauwer winden zoen? Zwol niet het blauw totdat het zonhoofd werd Zwart van zijn blaken en afgrondlijk gloên? Blonk niet, een donkre vrouw wier schoonheid zwart Blonk, d'aard, - als parels groot in water doen? Zwol zoo ons lijf niet, dat een land gelijk, Open lag tot in 't vochtge hart voor zon? Zwol er geen goud de rijpe ronding rijk? Blonk 't licht niet zwart dat géén doorgronden kon? 't Donkre geheim van droom afgrondelijk Daar 't licht in laait waar 't witte lijf rond spon? - Vorige Volgende