De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] IV. De vlokken daalden en het huis leek stijgen Met mij: ik Zag die stille witheid zijgen: Ik stond voor 't venster en ik voelde een zwijgen Verwonderend in mij. Daar was het plaatsje en houten loodsen lagen Zwart onder 't wit en doffe vensters zagen Op planken hout, en kloppen klonk en knagen Van draaischroef 't werkhuis uit. En 't sombrig vloerkleed achter mij leek luide Als in een droom, en blankvingerig duidde Kindje er figuren, vreemde, breede bruide- Kristallen, purpren sneeuw. En stond den drempel op mijn slanke vader Niet, vragend: waar een nieuwe vrouw die gader Dien oogst van droomen, wondren, breng mij nader Mysterieuze schoof... Vorige Volgende