De nieuwe tuin(1898)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] II. Nu ben ik stil. Ik woon weer op mijn aarde. Mijn hemel grijst, maar 't hart kan 't wel gedoogen. De weg ligt leeg waar laatste plassen drogen, En schaars een mensch gaat naar het dorp toe, waar de Kerk-toren wenkt. Zoo zag als kind ik naar de Menschen den langen Zondag, als mijn oogen Dronken de straat en stilte, en onbewogen Ik door de ruit van een stadswinkel staarde. Zoo als dat kind dat nog geen wereldsheden Beminde en 't oog kalm hield van weinig wenschen, Zoo ben 'k nu weer; maar in mijn hart verholen Een trots en smart, die 'k nú zeg, zacht verstolen: ‘Want al mijn leed heb ik alléen geleden, En al mijn blijdschap deelde ik aan de menschen.’ Vorige Volgende