De legende van de ruimte(1926)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 67] [p. 67] De Luchtschipper Als de luchtschipper, mee met de wolken, Drijft boven de bergen, En, hooger nog, opstijgt in 't licht, Ziet hij dan de aarde nog Met menschelijke oogen? Zoekt hij het huis waar hij werd geboren En de lieve bosschages En de voetstappen naast de zijne Aan het strand van de zee? Neen toch; want onder hem kent hij Alleen bergschaduwen, spiegels van water, En een woelen van neevlen. Zóó dan is de aarde, die al die volte Bewaart die hem al zijn jaren Vertrouwd en bemind was. Zijn hart wordt stil en hij weet Voortaan wat het is: Eenzaam te zijn, en hoog, en in één blik Alles te omgrijpen. Maar aanstonds daalt hij en de ontoeganklijke Bergespitsen, de blanke gletschers, De vreedzame dalen, Bewoonde vlakten, kanalen, steden, De zeilende schepen, de huizen vertoonen zich - En ginder - [pagina 68] [p. 68] Hoe klopt hem het hart als hij het bewegen Van menschen waarneemt, En ginder In de tuin bij dat huis de gedaanten Van de allerliefsten. Hoe beeft, nu hij weerkeert, zijn hart nog sterker, Omdat voortaan Zijn lieven wonen In die groote ruimte die zij niet weten. Vorige Volgende