De legende van de ruimte(1926)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 63] [p. 63] V. De ruimte [pagina 64] [p. 64] Tusschen de Loovers Tusschen de loovers Was ik gezeten, Tusschen de loovers Hing straal aan straal. Tusschen de loovers Speelden ze samen, Die van mijn blikken, Die van de hemel: Hoe zou ik scheiden Wie in die ruimte Zich zóó vermengden, Stegen en gleden, Nu in omarming Dan van elkaar. Zijn er wel pijlen Van licht die hun leven Mij niet ontleenen? Zendt niet door de oogen Het zielvol denken Pijlen van licht? Zag ik de hemel Boven het landschap, Wist ik dan ooit of Hun gloed en bewegen Buiten mij leefden, [pagina 65] [p. 65] Daar toch mijn hart geen Andre weerspiegling Kende dan hen? Hoorde ik de zee die Achter de duinen Vallende golven Zond en terugzoog, Wat hoorde ik anders Dan mijn gedachten, Rollende en stijgende, Stortende en zinkende, Teruggezogen Diep in mijzelf? Tusschen de loovers Zag ik het landschap, Tusschen de loovers Hoorde ik de zee. Hoeven en steden Vulden de velden, Kroonden de kimmen, Overal wist ik Schepen en treinen.... Tusschen de loovers Was ik niet eenzaam: De heele wereld [pagina 66] [p. 66] Bewoog om mijn schuilhoek, De heele wereld Bewoog in mijn hart Vorige Volgende