De legende van de ruimte(1926)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 57] [p. 57] Naaktheid Ontdaan van telkens weer een kleed Denkt ge eindlijk zuiver naakt te staan, Maar of het zonnestralen zijn Die de oogen weren of een licht Dat uit u breekt, of ragfijn web Dat u doorzichtig leek, maar ras Zijn mazen sluit, zoodat de blik Gevangen blijft in 't weefpatroon - Men ziet u niet, gij ziet u niet, En weer begint de nieuwe drang U van uw kleed te ontdoen. ‘Wees niet bezorgd: uw lichaam is Geheel doorbrand van zulk een gloed Dat als dit ondoordringbre waas, Die laatste mantel niet bestond Die ge wilt lichten, maar niet kunt, Ge niets dan straal in straal zoudt zijn, Gestalteloos en voor geen oog Bevatbaar als een eigen ziel. Dan was er tusschen u en elk De liefde niet, de kennis niet, Die u met elk verbindt. Wel waarlijk staat in de open dag Uw aldoor wisselende naakt, Maar naakt van een textuur [pagina 58] [p. 58] Die menschen aandoet als een kleed, En boeit hen door 't figurenspel Dat in haar draden glanst. Uw eigen oog toch rust erop En het verheugt u telkens weer - Toch zijt ge naakt, onthoud het goed: De glans die uit uw naaktheid schijnt Verschijnt u als gewaad.’ Als dit zoo is, wat was ik dan Van dag tot dag een ander mensch, Een aldoor wisselende geest. Want de gewaden die ik droeg - Gewaden, zegt het volk en kent Ze aan snit en teekning, stof en kleur - Zijn meengerlei. Ik kon hen nooit Vergeten als een dracht. Ik zon Te vaak, helaas, als ik hun heugenis Terugriep, op die andre heugenis: Hem die ik was geweest. En nu zijt ge eender? O, maar niet voor mij! Ik hoop dat ge weer leven gaat, ik hoop, Gewaden! dat een mensch die nog niet leeft, Zijn oogen op u slaat en gij dan weer Op eenmaal leven gaat, zoo naakt als ik Toen ik u droeg, toen gij mij waart! Vergeef, want nu breekt toch op 't laatst een naaktheid uit Die ik verbergen wou: [pagina 59] [p. 59] Mijn hunkren naar het vormelóóze woord: De bliksem, straal in straal, Gestalteloos! Vorige Volgende