De legende van de ruimte(1926)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 48] [p. 48] Een Vreemdeling Ik ben een vreemdling in dit land. Toch leefde ik hier, naar ge allen weet, Een menscheleeftijd lang. Maar 'k heb hier niet als kind gespeeld, Mijn eerste ontroering was niet hier. Gij weet niet hoe ik dichter werd, Alleen dat ik het ben. De gevels van de grachtenstad, Paleis en kerk aan plein na plein, De straat, de binnenplaats, Zij waren me als een groot tooneel Waarop het ongeschreven spel Mij, die daartoe geboren was, In 't hart werd gedikteerd. Onnoodig dat ik u verhaal Wat fabel ik er speelde en hoe, - Dat ik als zulk akteur Door die koelissen werd omringd En kind en knaap en minnaar was, En held en prins en flibustier, Dat zegt u toch genoeg. Gij die het werklijk leven kent In duin en tuin, aan wei en zee, De hemel om u heen, Hoe schoon en hoe natuurlijk is [pagina 49] [p. 49] Uw rijk bestaan, hoe zegenrijk Uw gang van arbeid, kweek en vrucht - Maar o, hoe leeg kwam ik. Ik kwam, een hoofdig plankenkind, Op zoek naar dit mij nieuw tooneel: Het landschap, de aarde zelf. En langzaam groeide mij 't orgaan Waarmee ik in dit levend huis, Door menschehand maar half gebouwd, Het nieuwe spel verstond. Ik leerde 't: maar wie was ik toen? Voorwaar geen u verwante buur, Al scheen ik anders niet. Waanzinniger speler hebt ge nooit Gezien dan wie op zijn gedroomd Theater, dit uw eigen land, Gedroomde rollen schiep. Dichter die op gewaagde rol Aldoor gewaagdre volgen deed, Speelde ik voor u niet, ach! Maar voor de onzichtbre régisseur Die tusschen wind en wolken de aard En 't uitspansel daarboven bond En me inblies wat ik zei. Nu zegt ge: een man als een van ons, En een goed buurman, en hij dicht. [pagina 50] [p. 50] Maar dat ik uit mijn nood Een leven dichtte dat geen mensch Verstaat, dat ik een vreemdling ben Die als een ingeboorne gaat Met landslui, - wie die 't weet? Gij zegt: ik droom? Ach, vriendlijk volk, Gij droomt dat als uw leven eindt, Ge de allervreemdste rol, Ge de englenrol krijgt toegelegd En voor een troon Hosanna zingt En niets doet wat ge op aarde placht, Maar witte kleedren draagt. Wat is daarbij mijn aardsche droom, Die van uw aarde een hemel maakt Waar elk zijn dagwerk doet; Alleen maar met een inniger ziel, En met een vaster zekerheid Dat hij door tijdelijke daad Eeuwige rollen speelt. Vorige Volgende