Het lachende raadsel(1935)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] Het Lied van Elk 'k Heb nooit iets zó bemind Als te zijn die ik ben. Niet dat ik zus ben of zo, Maar alleen dat ik me ken Als mezelf: dit stil bevind, Dit schijnbaar broze stro Is de boot die me veilig draagt Over kolk en val Van 't afgrondig heelal En die niemand mij ontjaagt. Daarin alleen heb ik Genoot noch heer. Elk ander van u mag zijn Die hij is: hij is mij niet meer Dan ik hem: geen ogenblik Begeer ik zijn lot en de lijn Van zijn loop. Voor immer voldaan Ben ik mijzelf En mijn eigen gewelf Is de hemel met zon en maan. [pagina 79] [p. 79] Maar juist daar dit zo is En ik dit weet, Hunker ik zo naar u, Andren die naast mij treedt. In mijn gevangenis Berg ik mij niet schuw. Hoe ik de tralies ruk, Uitzie en speur Of door een scheur Van de uwe mij 't zien geluk! Ach, en ook gij verlangt Naar mij? Er moet Dan een wonder bestaan, een weg Waarlangs uw voet, mijn voet Gaan kan, en ons omvangt Zoete gemeenschap. Zeg, Samen vinden wij dan, Enkel en bei, Gevangen en vrij, Dat wat niet kan toch kan. Vorige Volgende