Het lachende raadsel
(1935)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend
[pagina 76]
| |
IGij acht het weinig
Dat ik mij stil
Van wens en wil
En weelde reinig.
Kon ik het meer! -
Zodat ik zuiver
Als zonder huiver
Een spieglend meer,
De hemel kaatste,
De hemel dronk,
En mij ten laatste
Aan 't licht verschonk.
| |
[pagina 77]
| |
IIDat schone woorden,
Dat fier gebaar
Mij diep bekoorden,
Ken ik als waar.
Als bloemen wiegend
Aan edel lis,
Mij niet bedriegend
Door glad vernis,
Wist ik hun pralen
Innig gebonden
Aan warme stralen
En donkre gronden.
|
|