Het lachende raadsel(1935)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] III Triomfen [pagina 62] [p. 62] Unaquaeque cujusque corporis vel rei singularis actu existentis idea Dei aeternam et infinitam essentiam necessario involvit. [pagina 63] [p. 63] Joden Een jonge jood, van die in dorpen leuren Met de inhoud van hun zware vracht. Ik zie Op 't vol station hem de oude koffer beuren: Iets edels treft me in zijn fyzionomie. Zijn andere arm drukt een verweerde band Waarin een bundel los-verschoven bladen. Ik denk aan orders. Maar een slanke hand Sloeg ze op. Hij leest. Ik tracht de druk te raden En wandel langs hem. 't Is hebreeuws. Bedoven In aandacht merkt hij niet dat achter hem 't Gordijn van 't wachtlokaal werd weggeschoven - Een oude jood staat naast hem en zijn stem Wekt hem tot antwoord. Zie daar nu die twee: Egypteland is 't woord dat ik hoor noemen. O ballingen, zo fier, toch zo gedwee, Wie kan als gij op geestesadel roemen. Vorige Volgende