Het lachende raadsel(1935)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 14] [p. 14] De Genius U aan mijn stem te wennen heb ik weinig jaren. Tussen veel andere is de mijne ook niet zo luid. Maar aan uw ademhaling zal mijn taal zich paren Ook zonder dat ik spreek en u haar zin beduid. Want als zich oor en hart tot saamgezag verbonden, Zodat het woord het woord volgt of 't niet anders kon, - Vindt dan een enkle toon de onverschilligste monden, Zo vormen ze ongewild wat ik in stilte spon. Zij lenen het hun stem, die 't kloppend hart bekrachtigt. 't Is of een eigen dichterschap in hen ontwaakt. De Genius van de taal heeft zich hunner bemachtigd, De Genius die mij drijft en die mij dichter maakt. Zoals het water vloeit, en valt, en vult de kloven En windt zich om de rots, en keert, en windt zich weer, Zodat de klimmer als hij, 't lage hout te boven, Rondom zich blikt en ziet door 't groene lover neer, Aan alle zijden water speurt: tal van rivieren - Zo schijnt het hem - maar 't is aldoor dezelfde stroom Die hier in rechte vaart en ginds in bochtig zwieren Het land drenkt en weerspiegelt wolk en berg en boom, [pagina 15] [p. 15] Zoals dat water stroomt de taal, door niets weerhou'en, Maar overal zich voegend, plooiend, dalend heen: Zij draagt een hemelziel door lagere landouwen En schijnt veelvoudig, maar is onverbroken één. De Genius van de taal, in 't Paradijs geboren Waarheen onze oudste droom ons eerst geluk verlegt, Hij lachte toen het Paar zijn onschuld had verloren, Hij lachte toen 't omlaag aan de Arbeid werd verknecht. Hij wist dat sinds hem God in mensen gaf te wonen Hij hen geleiden zou naar 't allerlaagste dal, En dat de vloek die rustte op dochteren en zonen Een zegen zijn zou, onmiskenbrer dan hun Val. Hij viel, hij viel, mêe met hun onweerhoudbre dalen Naar 't graf. Hij viel, maar telkens weer, door hart en mond Van dat verdoemd geslacht, zong hij in alle talen De wondren van zijn onverbrekelijk verbond. Vorige Volgende