De kristaltwijg(1903)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 60] [p. 60] Lente I Uitzicht Vriend, ik peins de zachte regendagen: Dat het groeizaam weer de ronde knoppen Uit het hout drijft die in donker sliepen; En ik hoop dat nog een keer mag groenen 't Hout dier Vriendschap die wij beiden plantten. Want gedenken doe ik schoone bloemen Die in maannacht-lichte luchten bloeiden En wier geur een vreugd was en belofte. Koom' die teelt nog eens in 't sterke zonlicht: Gouden voorgrond voor het bleek herdenken - Laat ons zitten onder krachtge twijgen, Zwaarbehangen met gebloosde vruchten, Uitziend naar een andren, laatsten, avond. [pagina 61] [p. 61] II o Lief, mijn lach.... o Lief, mijn lach, de teederheid Waarmee ik elk ding zie, Leken mij soms den dood gewijd. Ik weet niet wien ik vliê: Ik weet alleen dat al mijn zorg, En heel mijn donkre drang, Geen vreugd is, maar een droeve borg Van almaar nieuw verlang. Ik drijf aldoor gelijk een ster Die, uit zijn sfeer geraakt, Een vreemd in andere is, zoo ver, Zoo vreemd en onbewaakt. [pagina 62] [p. 62] o Lief, mijn lach, de teederheid Waarmee ik elk ding zie: Nu in mijn hart de storm zich leit - Hergeef, hergeef mij die. [pagina 63] [p. 63] III De Meren Waarom, mijn hart, gij nu ontbindt De meren van mijn weemoedland? - - Ontdooit niet altijd lauwe wind En zonnebrand? - Omdat in grottenkilte ik zat En 't waaien van uw storm ontweek Voelde ik geen zon, zag langs mijn pad Geen vochtge beek. Nu zie en hoor 'k door blad, langs rand, Het dooiend nat ritslend en zwaar, De meren van mijn weemoedland Ruischende klaar. - Vorige Volgende