De kristaltwijg(1903)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 31] [p. 31] Een Liefde Ook gij. - De dagen dalen wijl ik op mijn heuvel Het helm hoor suizen en de bleeke stad Den horizon zie tinten, die haar euvel Voor mij ook had. Ook gij. - De liefde voor die schoone en slanke spoelde U de aadren door totdat gij week en flauw De handen hieft, blinde die 't licht gevoelde, - En wist het nauw. Ook gij.... En 't licht dat uit die ranke blankheid welde Trokt met uw vinger ge aan magneet-gewijs: Flonkring ontknetterde - o uw vuurstroom zwelde Rood om dat rijs. [pagina 32] [p. 32] Rood om dat rijs laaide 't totdat die schuchter-teere Niet recht stond meer, ineenzonk onder 't vuur; Ontwijkend wiegde ze aadmend heene en weere En had geen duur. En toen de tongen van uw vlammen vruchtloos zochten Stondt ge in uw donker stil en zaagt haar bleek; In koeler luchten die haar lippen vochtten Zij hoopvol keek. En toen uw oogen angstig half en hard de hare Bezagen, streden daar schrik, medelij, Eerbied voor u - ‘o Liefde, 't leven spare Hem meer dan mij!’ Toen ging ze: uw mond bleef spraakloos achter in den morgen Waar zij door ging: o arme en leedge man! Bij 't ganschlijk geven greept ge in 't weerzijds borgen 't Geheim ervan. Kom mee, mijn duin opnieuw begroend na rijken regen Toont u de zee: daar stijgen wolken uit: Door aarde en hemel wentlen zich de wegen, Door niets gestuit. Vorige Volgende