Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 170] [p. 170] Tot de nog jeugdigen Gij die streeft en stijgt, Jongen, blijden, sterken, Gij die schreit en hijgt, Broed van klauw en vlerken, Gij die nooit tevreden Met omlaag te treden Stortte en u weer hief, Hoe heb ik u lief! Want ik heb mijn vlucht, Want ik heb mijn schrijden; Door de storm getucht Tot weerstaan en mijden Schijn ik, zacht of krachtig, Altijd even machtig; Maar uw tengre drift Blijft me in 't hart gegrift. Aadlaar, naar zijn horst, Oud, voor 't laatst gestegen, Oogt mijn trotsche dorst [pagina 171] [p. 171] Diep door luchtewegen, - Trek dan gij uw kringen Ras, met ranke zwingen, Eens nog, duizendwerf - Dat ik 't zie en sterf. Vorige Volgende