Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 168] [p. 168] Als hij niet was Als hij niet was wien ik gelijk wil zijn Zou ik niet weten, in mijn pijn, Waarheen te gaan. Hij is mijn trooster. Hij maakt mij telkens weer gerust Als hij de heete kolen bluscht Van 't haatvuur op mijn harterooster. Zijn oogen zijn zoo zoet en koel, Ik staar erin met diep vertrouwen. Van alle dingen die ik voel Heeft, zachter dan de blik van vrouwen, De zijne een reine spiegeling, Die meer is, want zij is het wezen. Ik kan er al de waarheid lezen Waarnaar ik in mij vruchtloos ding. Hij heeft een woordenloos omarmen Waarin 'k mij eeuwig veilig weet. Siddrend en vast is zijn erbarmen Dat sterkend indringt in mijn leed Zoodat het blijdschap wordt naarbuiten. Ik ken mijzelf dan niet. Ik ben [pagina 169] [p. 169] Weer licht, maar met een nieuw bekoren. Kon ik hem heel voor elk ontsluiten, De wereld werd als nieuw geboren: Elk had hem lief zooals hij hen. Vorige Volgende