Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 152] [p. 152] VI Pinkster in 't bosch Dit is die ware Heilge Geest Die op een open boschplek woont, Waar tot zijn jaarlijksch tempelfeest Met bloesem iedre twijg zich kroont. Ik ben geen winterlijk trawant Van een verstarde en vormsche dienst, Geen overrijpe herfstpassant Met vrucht die beurscht op 't onvoorzienst Een zerpe rauwheid rinst mijn mond - Zelfs is mijn zomer lang niet daar - Maar iedre twijg die bloeit verkondt Komst van het jaar, komst van mijn jaar. * * * Ik wist wel dat ik u zou vinden, Verborgen boschplek in 't heelal; Hier viel het zaad van westewinden Achter mijn oostelijkste wal. [pagina 153] [p. 153] Nader dan eerst, maar toch in 't oosten, Ontluikt juist zulk een paradijs Als door de erinring ons bleef troosten Op de aldoor westwaarts gaande reis. Zoolang die Hof de liedren melden Die in haar jeugd de wereld zong - Galm uit de harten van haar helden - Wordt uit het oost de wereld jong. * * * De bloesemtwijg en niet het zwaard Zal, scepter, 't nieuwe rijk besturen. Wij hebben 't in ons hart bewaard, Nu zal het zichtbaar staan en duren. De Heilge Geest stroomt af en aan, Hij is een koele gloed van vuren, Die alle talen doet verstaan En spreekt uit duizenden naturen. De Heilge Geest is overal. Hij waait een storm op alle muren. De volken lachen bij hun val, En handen reiken de geburen. Vorige Volgende