Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 146] [p. 146] IV De diepe bron De lente is in mijn hart, Ik kan er niet van zwijgen. De bron lag toegespard, Toch bleef het water stijgen: De lente is in mijn hart. Het huis was zwaar gebouwd, Zijn steenen muren wogen: Een donker kloppen stouwt Vergeefs aan vloer en togen: Het huis was zwaar gebouwd. Maar diepst verholen bron Drong onweerstaanbaar boven: Het nat daar geen op zon Doorwatert alle hoven Uit diepst verholen bron. Vorige Volgende