Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 122] [p. 122] La nouvelle Héloïse Julie d'Étanges, door Saint-Preux bemind, Die zich hem schonk, maar kon de deugd niet haten Die in haar geënt was en de plicht niet laten Die teedre kindren aan hun ouders bindt, - Hoe streed ze, en wist het web dat Noodlot spint Als park te zien waar de aangelegde straten Tot arbeid noodden die een volk zou baten, - Hoe hoopt ze of zóó haar hart vertroosting vindt. Maar 't arme hart, door liefde eenmaal bevangen, Wendt vruchtloos zich tot deugd, staat af, misleidt Daaglijks zichzelf en hem die ze aan blijft hangen. Vergeefs: als plotsling haar de dood bevrijdt Bevrijdt hij ook haar ongebluscht verlangen Dat ze eindlijk, in haar laatst bericht, belijdt. Vorige Volgende