Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 112] [p. 112] VIII Ik liep het duinpad door de koude straling Van winter, en mijn geest was vast en helder. Geen lichaamspijn, noch zorg die leedvermelder Verhinderden de strenge en blijde staling Die iedre vlugge stijging, snelle daling, Mijn spieren deelde. Ik dronk de klaarheid in En zocht vergeefs in mij een diepre zin, Een vormenrijker inhoud ter vertaling In woorden, dan alleen dit eene gaan, Dit eene zijn, die loop van enkele uren Door duin, langs zee. Ik droeg alleen 't bestaan Van schittrende wiskunstige figuren, Maar levend. Want hun starre vorm bedekte Al de gedachten die mijn hartslag wekte. Vorige Volgende