Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 107] [p. 107] III Mijn jeugd, gebonden aan de stad en straat, Aan donkre kamers door bedrijf omringd, Had van uw vrijheid die hier zingt en springt Niets, noch ook 't opene van uw gelaat. Een grijze idylle die zich niet verstaat En waarin leed aldoor het licht doordringt, Zoo leefde ik, maar een hart door stilte omkringd Hield met gedroomde grootheid stil beraad. Uit boeken voedde ik in mij het geloof Dat ik zoo was, zoo zijn wou, als diè held, Diè heilge, en niet de lust aan woorden riep, Wel minst aan verzen, 't vuur dat in mij sliep Tot vonken, maar de wil, voor woorden doof, Werklijk te worden wat als droom zich spelt. Vorige Volgende