Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 105] [p. 105] IV. Terugblik I Vraag niet of 't wondre land, onze aarde, nergens Een oord als 't mijne heeft. Ik vond het hier Nadat ik eerst te Katwijk op de pier Menschstem en zeestem saam hoorde. Elders ergens Vindt gij het ook. De aard geeft, na weinig vergens, Oovral de schoonheid van het droomvertier, En kunst van leven is niet anders schier Dan dichtkunst: weinig toonens, veel verbergens. Hoe schraal is 't land. Een zoom van zandige duinen, Waarop het helmgras wuift, de besdoorn stekelt, Alleen in 't voorjaar de gekweekte tuinen, Slooten en paden waar het vorscht en krekelt, Twee kleine dorpen en de horizon. Zoo kunt ge 't zien. En dan de zee, de zon... Vorige Volgende