Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 104] [p. 104] X De vlammen van mijn tuin zijn hoog ontploken. Ik heb van iedre donkre struik rondom, Van iedre doorn waaraan ik schromend kom, Een geurge en wiegelende roos gebroken. In diepe bron zijn de oogen groot ontloken En bieden wijl ik buig mij 't wellekom. En aldoor dieper buigend staar ik stom En voel de koeling mij de lippen strooken. Het rimplend beeld... vervaagt het? Opgeheven, Zie ik het veld, de duinen, de open lucht En merk de vogels naar mijn einder zweven. Ik hoor de zee zijn verre dreungerucht Neerwerpen op de stranden en mijn leven Gaat vleuglend open, klaar voor nieuwe vlucht. Vorige Volgende