Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 103] [p. 103] IX De storm bruist aan. De donkre takken kraken. Er is een veeenen dat de zielen splijt. Er is een matte en vale onwerklijkheid Die opgaat boven flakkerende daken. Er is een scheuren, zinken en verzaken Dat de afgrond door en tot de heemlen rijt, En nergens grond waarop de voet niet glijdt En nergens woorden die geen harten wraken. Er is één kloof. En daarin vast te staan. Mijn donkre Zelf! Had ik daar niet gevonden U mijn Verborgne, u mijn Heelal, de gronden Van aarde en wereld: ik had niets geweten Dan op de puinen van mijn rijk gezeten, Een dwaas, te sterven in mijn arme waan. Vorige Volgende