Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 97] [p. 97] III Een jong man komt die zich een god gevoelt. Hij heeft de inzetting van zijn volk gebroken. Hij heeft in stilte en luid woorden gesproken Waaruit een klare droom zich openwoelt. Nu is hem droef te moede. Een deernis spoelt Zijn aadren door, een hunkren naar verdoken Gemeenschap. De overmoed - door wie gewroken? - Wordt leed dat op een dieper droombeeld doelt. Het daagt: het is niet anders dan 't aanschouwen Een mensch te zijn. Als wie zichzelf verloor Zoekt hij geleide aan wie hij zich vertrouwen, Die zijne zijn kan, zoo hij haar behoor. En uit gedaanten van de vele vrouwen Draagt eene 't beeld dat hij zich uitverkoor. Vorige Volgende