Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 95] [p. 95] III. De tijd I Geheim geheel van woordenlooze binding Dat in ons leeft en rustig rusteloos Elk oogenblik in ons een korte poos Laat gloren als persoonlijke bevinding, Doch dan, zoo 't ware als straf voor zijn verblinding, Doet nederzinken in de donkre hoos Die al 't bizondre bergt en voor altoos Meevoert in zijn bewustelooze omwinding: - Web van de Tijd, zelfde als zoo in ons levend Zijt gij die zon maan sterren, 't heel heelal, Beheerscht, en uw gezant in iedre kamer, De klok, tikt luid en met metalen hamer Slaat hij elk uur, vaste bevelen gevend In 't overeengekomen cijfertal. Vorige Volgende