Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 91] [p. 91] VII Ik zei: mijn zoon! Hij boog het hoofd: mijn vader! En alle stugheid week uit mijn gemoed. Ik had het vroeger nooit zoo diep bevroed Dat in een vreemde die mij schuchter nader De zielsdrang zijn kon die hem iedere ader Voor mij de laatgevondne kloppen doet. Er is een eenheid machtger dan het bloed: Eenzelfde droom bindt jong en oud tegader. Omdat naar 't mijne hij zijn leven bootste Speurde ik met diepere ernst door welk gebrek De lijn ontsierd werd die hij eerde als grootste. Grootste! - Zijn innigheid was eedler trek Dan me ooit uit trotscher zieleteekning troostte Die ik in weidscher adeldom ontdek. Vorige Volgende