Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 84] [p. 84] VIII Was 't spel van kindren om ons heen? Kwam vriend En jonge vrouw, en vreemde uit elke kring, En bracht ons daad en woord, gedachte en ding, Uit veel gewesten rijke en vruchtbre tiend, En maakte, ons ziende, ons voor hun wereld ziend? Reikte, om hen heen, ontwaakte erinnering Zich naar een toekomst, tot ons saam omving Droom van een land waar 't eene al 't andre dient? Waren wij niet alleen meer? Want gemeenzaam Leek ons er de aarde. Uit iedre ruimte en tijd Lokte er een lachen en een stem van menschen. Wij waren als wij waren, maar de grenzen Die we om ons zagen waren uitgebreid, Wij, met onszelf alleen, niet langer eenzaam. Vorige Volgende