Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 83] [p. 83] VII De zee. De slankheid van de naakte lijven. Het wieglen van de golven en hun lust. Het langgestrekt de zomermorgens blijven Half in het water, half op zandige kust. Het dropplend rijzen, het geheven drijven, Alsof het lichaam op het water rust. Het tusschen helmgras zoete droomen schrijven, Door zon gebruind, door zeegezang gesust. En niets meer weten dan de Grieken wisten: De blauwe hemel en het blanke strand, De naaktheid en de dans en 't warme gisten Van 't bloed, als druif bloed in de zomerbrand. En over alles heen de hooge goden, Die vreeslijk straften wat zij zacht geboden. Vorige Volgende