Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 79] [p. 79] III Een boschje in duin, in vochtige pan verscholen! Dat was een vondst! De zeewind had de kruin Van 't hoogre hout geschoren en 't neeg schuin Naar 't oosten, maar toch vormde 't groene holen En smalle lanen waar de voet kon dolen Langs koekoeksbloem en fluitlof door een tuin Van hondsdraf, wikke en winde: in 't groen en bruin Van mossen flonkten geurlooze violen. Daar op een oude wilg als in een zetel De zee te hooren, ieder ding vergetel Behalve alleen uw boek, beminde dichter, Die uit elk kleinst kruid blijdschap wist te puren, Dat was mijn vreugd van de achtermiddaguren, En nog wordt door de erinring 't hart mij lichter. Vorige Volgende