Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 78] [p. 78] II Het Nieuwe Huis. En de eerste Zondagmorgen. Het duin in om er mooglijk lang te dwalen, Er onder 't langzaam stijgen, dan weer dalen, Van stilte en blondheid het gepeins te borgen Dat ik ontbeerd had in de steedsche zorgen. Maar nauwlijks de eerste heuvel opgestegen Zag ik een weide en hoeve, als afgelegen: Zoo na aan dorp en zee, en toch verborgen. De boerderij bleef stil: de koeien graasden, Achter mij rees de duinwand, verweg waasden De gronden schomlend in de voorjaarsvreugde, Van ginds ruischten de golven vast en vredig. Dit is het beeld dat me al die jaren heugde; Vol van mijn toekomst toen, al scheen het ledig. Vorige Volgende