Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] VII Uit Liefde en Noodzaak is de Droom geboren Die in de windsels van mijn woorden rust. O poovre taal! Maar uit zijn godlijk gloren Schijnt glans die u het nijgend voorhoofd kust. Onwetend ligt hij in de schouw verloren Van aarde en hemel: alle leed en lust Bewegen hem, maar kunnen 't heil niet storen Dat ze overwelft, van zich alleen bewust. Gelijk een schoon gelaat waarin alle aadren Hun kronkelende blauwing vast en teer Tot de effen huid en verder niet doen naadren, Zoo is in hem het diepst en fijnst bedoelen, Dat grenzen kent en weer en tegenweer: De ebbe en de vloed van 't luisterscherp gevoelen. Vorige Volgende