Goden en grenzen(1920)–Albert Verwey– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 73] [p. 73] VI Omdat ge slaapt, mijn Furie, daarom juist, Omdat de rust rondom uw mond die wrokt En om uw breede scheelen, diep gehokt In de uitgeweende kassen, - ò hoe huist Daarachter, aan ondelgbaar leed gekruist, Onzichtbaar nu uw arme geest, die stokt Voor 't kolkend denken dat als waanzin lokt, - Omdat de rust om uw door smart gekuischt Gelaat, doorgroefd van tranen, en om vracht Van kronkellokken langs uw wang, gedaald Van uw zwaarwegend hoofd dat nu zoo diep, Diep als voor eeuwig slaapt in blinde nacht, De deernis heenwierp die u wakend faalt, Daarom heb ik u lief. O, dat ik sliep! Vorige Volgende